Journaliste, schrijfster en docente Isabelle Rossaert is in Istanbul waar ze de rechtszaak tegen de journalisten van de Turkse oppositiekrant Cumhuriyet vanop de eerste rij volgt als observator voor PEN.

17 medewerkers van de krant staan terecht voor een reeks absurde en daardoor moeilijk te weerleggen aantijgingen in het grootste mediaproces in Turkije sinds jaren. PEN en de andere mensenrechtenorganisaties hopen dat de aanwezigheid van hun vertegenwoordigers zal helpen om er alsnog een fair proces van te maken. Binnen geraken in de gerechtszaal blijkt de eerste uitdaging.

Isabelle Rossaert brengt verslag uit over deze historische rechtszaak voor Mo*. U kunt al haar verslagen over het proces lezen op de website van Mo*

Cumhuriyetproces in Istanboel: De traagste race ooit, en de langste dag

Gepubliceerd door Mo* op 26 juli 2017

Isabelle Rossaert is in Istanboel waar ze de rechtszaak tegen de onder andere van terrorisme verdachte journalisten van de Turkse krant Cumhuriyet vanop de eerste rij volgt. Ze geraakte niet binnen op de tweede dag, maar kreeg voortdurend updates van PEN-collega’s die wel binnen geraakten. Wat opvalt, is dat de rechter nauwelijks vragen stelt. ‘Het is alsof ze eigenlijk al weten wat het vonnis zal zijn, en verveeld zitten met de situatie.’

Het is zo’n draaideur met drie horizontale staven, zoals bij de ingang van de metro. Gisteren kregen we ze niet te zien, omwille van de grote massa mensen die er stonden te drummen. Vandaag waren we vroeg in het gerechtsgebouw. Er stond al een twintigtal mensen te wachten om te worden binnengelaten, we waren er gerust in dat het deze keer zou lukken: binnen geraken in de veel te kleine rechtszaal waar het proces van de Cumhuryiet-journalisten plaatsvindt. En dan plots, wanneer er meer mensen toekomen, ontstaat er toch weer, haast als een chemische reactie, een hoop drummende mensen aan dat ingangspoortje. Al bij al verloopt in de gang van de rechtszaal binnen geraken vandaag al een hoop ordelijker dan gisteren, al was het maar doordat de groep vandaag naar binnen wil, aanzienlijk kleiner is.

Eerst wordt de internationale pers binnen gelaten. Een oranje perskaart heb je daarvoor nodig, de Turkse helpt niet. Dan worden vrienden en familieleden binnen gelaten en ook voor de internationale delegatie begint het deurtje te draaien, Jörgen en Maria Emilia, vertegenwoordigers van de Noorse en de Zwitserse PEN, gaan me voor, maar als het mijn beurt is om door het poortje te gaan, heft een van de politieagenten zijn hand op. Ik sta met mijn dijen tegen het poortje en ik sta daar een half uur.

Liever staan ze hun plaats af dan dat er geen buitenlanders in de zaal zitten, wij zijn hun hoop: wij kunnen over wat hier plaatsvindt, berichten in de rest van de wereld.

Mensen van de Turkse PEN en omstaanders beginnen dingen te zeggen tegen de agent. Ik begrijp dat het over mij gaat. Ik begrijp dat ze zeggen dat ik ook binnen moet kunnen. Het is voor de sympathisanten van de beklaagden belangrijk dat wij binnen geraken, dat is duidelijk. Liever staan ze hun plaats af dan dat er geen buitenlanders in de zaal zitten, wij zijn hun hoop: wij kunnen over wat hier aan het plaatsvinden is berichten in de rest van de wereld. En het is op de rest van de wereld dat hun hoop gevestigd is.

Als een jonge advocate, die vlot binnen geraakt, het te kwaad krijgt en op de agent begint te schamperen omdat ik niet binnen mag, krijgt hij het op zijn heupen. Ik begrijp dat hij gendergerelateerde scheldwoorden begint te gebruiken.

Een categorie mensen geraakt zonder problemen binnen. Ze komen doorgaans met grote vaart en veel aplomb op het drummende groepje afgestevend, sommigen hebben hun zwarte toga met rode en groene band aan kraag en mouwen al aan. Voor advocaten gaat het deurtje onverwijld open. Ze zijn met velen, de advocaten die binnen willen, en met elke advocaat die binnen gaat, is er een plaats voor familie of sympathisanten minder. En in tegenstelling tot wat ik gisteren dacht, spelen deze advocaten geen rol in de verdediging, ze zijn gewoon publiek. Al zal later blijken dat ze wel degelijk aan de kant van de beklaagden staan.

Het lijkt een soort ganzenbord. Telkens zo’n advocaat aankomt, moet ik een stap achteruit zetten zodat hij of zij binnen kan en dan is het zaak zo snel mogelijk weer fysiek contact met het draaideurtje te maken. Ik merk dat ik positie verlies. Soms wringt iemand zich tussen mij en het deurtje in. Het is de traagste race ooit: ik heb op drie kwartier tijd ongeveer een meter afgelegd. Ik heb de finish gehaald, maar ik heb ze niet kunnen oversteken. Als ik merk dat de persoon vlak voor me van de internationale delegatie is én Turks spreekt, laat ik haar definitief voorgaan. Ik besluit naar het hotel terug te keren, waar ik online kan en de updates van wie in de zaal is, kan volgen alsof ik er zelf bij was, simultaanvertaling incluis. Net zo goed, denk ik.

Voor ik vertrek, krijg ik van Halil Ibrahim Ozcan, mijn collega PEN Vice-voorzitter van Turkije, een koffie aangeboden in het cafetaria dat eruitziet als dat van een luchthaven. Halil spreekt nauwelijks Engels maar behelpt zich. Gisteren wisselden we foto’s uit van onze kinderen: ik een blonde zoon van bijna elf, hij, zelf al een flink grijzende man, een dochtertje van zeven. We houden onze smartphone-met-foto tegen elkaar als om ze te koppelen. ‘Ik zat tien jaar in de gevangenis, legt hij uit. ‘Ik heb later moeten inhalen.’ Hij steekt zijn duim omhoog en zwaait me na als hij zich weer een weg naar de zaal probeert de banen. We gebaren tot morgen.

Hoe fantastisch goed de updates over het proces ook zijn, het is niet hetzelfde als in de zaal zitten. Dat bewijst Maria Emilia Arioli, voorzitster van een Zwitsers PEN-centrum, als ze rond vier uur in de namiddag vanuit de receptie van het hotel naar mijn kamer belt. Ze is moe, zegt ze, ze wil op haar bed gaan liggen, ze viel bijna flauw van de warmte in de rechtszaal en moest er weg, maar ze wil me eerst nog vertellen hoe het was. Onder de amper verkoelende ventilatoren in het restaurant vertelt ze hoe het er in de gerechtszaal aan toe ging. Soms zie ik de tranen in haar ogen staan.

Maria Emilia heeft een carrière in de mensenrechtendiplomatie achter de rug. Ze woonde drie jaar in Georgië, zonder elektriciteit en stromend water, op een missie die er onder andere in bestond dat ze slachtoffers van martelingen interviewde. Mensen die niet meer op eigen benen konden staan, zei ze. Mannen met armen in vreemde hoeken omdat ze op meerdere plaatsen gebroken waren en scheef weer aan elkaar gegroeid. Maria Emilia heeft al wat van de wereld gezien.

‘Het ding is’, zegt ze, ‘dat je als publiek de beklaagden niet te zien krijgt. Ze begint een tekening te maken van de rechtszaal. ‘Vooraan, op een verhoog, zitten de drie rechters’, zegt ze. ‘En daarnaast, op een ander verhoog, de openbare aanklager. Bij ons in Zwitserland zitten rechter en beklaagden op dezelfde hoogte. Je bent immers gelijkwaardige burger zolang je schuld niet bewezen is.’ Ze tekent verder: links en rechts, aan een zijkant die je van achter in de zaal niet kan zien, zitten de advocaten. Het zijn er veel, maar door de vorm van de zaal kunnen ze geen contact hebben met de beklaagden. ‘Hier…’ ze tekent in het midden van de zaal een rij van 17 bolletjes, ‘zitten de beklaagden. Met hun rug naar de zaal. Het schijnt dat ze gisteren de hele dag geen eten gekregen hebben, alleen maar water. En dan, dat is het ergste’, zegt ze terwijl ze een rij blokjes tekent, ‘heb je hier een hele rij politiemensen. Ze zitten net als de beklaagden met hun rug naar het publiek, maar tijdens de pauzes, als mensen rechtstaan, staan ze recht, draaien ze zich om, en vormen ze een muur voor de beklaagden, zodat hun familieleden en vrienden hen niet te zien krijgen.’

Vervolgens tekent Maria Emilia het vak voorbehouden voor de advocaten, en het overvolle gedeelte waar familie en sympathisanten zitten. Voor de zekerheid tekent ze ook nog wat bolletjes voorbij de deur. Niet iedereen geraakte binnen.

‘Tijdens de pauze gaan de familieleden van de beklaagden op hun stoel staan, zonder een geluid te maken, en zwaaien en werpen handkusjes in de hoop dat hun vader of man hen kan zien.’

‘Het zijn vaak nog zo’n jonge mensen’, zegt ze. Ze heeft het niet over de beklaagden maar over hun kinderen, prille twintigers, die het proces bijwonen. Tijdens de pauze gingen ze op hun stoel staan en met hun armen zwaaien, in de hoop dat hun vader hen zou zien. ‘De beklaagden konden de afgelopen maanden een uur per week met hun advocaat spreken. En een uur per week met een familielid. Achter glas, met een telefoon. Kan je je voorstellen: de dag dat ze gearresteerd zijn, tien maanden geleden, is de laatste dag dat ze hun familieleden hebben kunnen aanraken. En die familieleden en vrienden gaan tijdens de pauze op hun stoel staan, zonder een geluid te maken, en zwaaien en werpen handkusjes in de hoop dat hun vader of man hen kan zien.’ Dat was het moment waarop Maria Emilia de tranen in de ogen kreeg.

Het deed me denken aan een van de berichtjes die deze middag uit de zaal kwam. Een van de beschuldigden, de naam werd vermeld, wuift naar een vriend in de zaal en gebaart ‘Everything is ok, it will be fine, everything is possible’, zo interpreteert de verslaggever van het moment het gebaar. Na de uitleg van Emilia is het plots een veel minder banale update.

Ook een ander, enigszins verwarrend berichtje, licht ze toe. Een van de beklaagden staat als het zijn beurt is om te getuigen op en zegt: ‘Ik ben trots op het werk dat wij als journalisten doen. Ik neem 100% verantwoordelijkheid op voor alles waarvoor ik word aangeklaagd.’ Het is het vervolg van het berichtje dat ik niet goed kon plaatsen. Er was iemand die zuchtte en ‘oh, God, neen’, zei. Als Maria Emilia de scène naspeelt, begrijp ik het. De man die zuchtte was een collega van de getuige, eveneens op de beklaagdenbank. Zijn zucht betekende: vriend, doet dit niet, je straf gaat nog zwaarder worden.

Er is nog een zaak die Maria Emilia is opgevallen. Namelijk dat de rechter nauwelijks vragen stelt. ‘Het is alsof ze eigenlijk al weten wat het vonnis zal zijn, en verveeld zitten met de situatie.’

Hier staan mannen terecht die al negen of tien maanden in erbarmelijke omstandigheden in voorarrest zitten. Ze worden aangeklaagd voor datgene wat hun beroep en roeping is: journalistiek bedrijven, over de waarheid schrijven. En ze blijven standvastig geloven in hun missie. Hier staan mannen terecht die in de voorbije maanden helden zijn geworden.

Er is nog een zaak die Maria Emilia is opgevallen. Namelijk dat de rechter nauwelijks vragen stelt. ‘Het is alsof ze eigenlijk al weten wat het vonnis zal zijn, en verveeld zitten met de situatie’, zegt ze. We willen de gedachte niet verder ontwikkelen. We willen nog hoop behouden dat dit proces ten goede keert. Wie weet komt er diplomatieke druk uit het buitenland.

Het is op het moment dat ik dit schrijf half twaalf ’s nachts. Een half uur geleden kregen we de laatste update van een van de mensen die al sinds elf uur deze ochtend in de zaal zit en om beurten met iemand anders updates heeft gestuurd.

Morgen wil Maria Emilia zeker weer naar het proces en ook ik hoop binnen te geraken. Dan getuigt de beklaagde die ons als PEN vertegenwoordigers het meest na aan het hart ligt: de chef boeken van de krant.

Gepubliceerd door Mo* op 26 juli 2017

 

F
E
E
D

B
A
C
K