Ds. G.J. Blankers, Bruchem, Nederland, 17-2-2015

suruc

  1. Inleiding

 

De gegevens uit dit rapport zijn gebaseerd op mijn verblijf in Suruç gedurende de periode van 24 tot 31 januari 2015. Dit verblijf stond in het kader van een transport hulpgoederen vanuit Nederland van ongeveer 110 m3 waaraan de aankomst in deze periode werd verwacht en de besteding van een bedrag van ruim € 6.000 grotendeels samengebracht door de Hersteld Hervormde Gemeente te Wijk bij Heusden (Wijk en Aalburg, Nederland). Omdat naar mijn inschatting de vluchtelingenproblematiek in deze regio op zijn minst mede door de opstelling van de Turkse overheid onderbelicht blijft, leek het me goed een aantal zaken aan het papier toe te vertrouwen.

 

  1. Oorsprong

In de zomer van 2014 werd de alleszins wrede terreur van toen ISIS en thans IS wereldnieuws door de snelle opmars van jihadisten richting Şengal, de vlucht van tienduizenden Yezidi’s naar de berg Sinjar die daarvan het gevolg was en het op gang komen van een vluchtelingenstroom vanuit dit gebied. Enkele maanden later zette IS de aanval in op de middelste van de drie Koerdische kantons in Syrië, Kobani. Hoewel de plaatselijk bevolking in met name de dorpen rondom de stad Kobani op dat moment reeds meer dan twee jaar te kampen had met aanvallen van kleinere eenheden van zowel IS als ook van enkele facties van het zogenaamde Vrije Syrische leger, dat minder een eenheid is dan de naam suggereert, maar vooral een verzameling milities met sterk uiteenlopende ideologische achtergronden, was het tot dat moment steeds mogelijk geweest deze aanvallen te pareren. De volksverdedigingseenheden van YPG en YPJ hebben hierin een belangrijke taak vervuld. De situatie veranderde echter drastisch toen IS in Irak buitgemaakte tanks en zware artillerie kon inzetten tegen de lichtbewapende volksverdedigingseenheden die hiertegen niet opgewassen waren in het veelal vlakke terrein. Deze gebeurtenissen werden versterkt doordat de Arabische bevolkingsgroep in de kanton Kobani openlijk partij trok voor IS en zich naast IS stelde in de strijd tegen de Koerdische bevolking. Ineens kon dus ook je buurman met wie je altijd in vrede had samengeleefd je vijand zijn met alle gevolgen van dien. YPG en YPJ probeerden zo goed en zo kwaad het ging de bevolking steeds verder terug te trekken op de stad Kobani zelf, waarna het onvermijdelijk was dat de bevolking zo veel als maar kon de wijk moest nemen over de grens van Turkije.

 

  1. Vluchtelingensituatie in Turkije

Het passeren van de grens van Syrië naar Turkije was geen vanzelfsprekende zaak. Velen hebben dagenlang gewacht alvorens in de meeste gevallen met achterlating van de laatste bezittingen (zoals auto’s, vee, etc.) de grens legaal of illegaal (vaak met levensgevaar dwars door mijnenvelden heen) te kunnen passeren, terwijl achter hen de aanval in alle heftigheid golf na golf doorging en YPG en YPJ zich genoodzaakt zagen zich steeds verder terug te trekken op en uiteindelijk zelf in de stad Kobani. Alleen zij die over een geldig reisdocument beschikten, konden eventueel worden toegelaten tot Turks grondgebied. Er zijn echter vele Koerdische vluchtelingen die geen beschikking hebben over dergelijke documenten en stateloos in Syrië woonden ten gevolge van het innemen van hun identiteitspapieren als uitvloeisel van de politiek van Assad. Wie wordt toegelaten, krijgt daarmee overigens niet de vluchtelingenstatus die recht geeft op bescherming conform internationaal verdragsrecht. De Turkse vluchtelingenpolitiek is uitdrukkelijk regionaal bepaald. Dat heeft te maken met het feit dat de Convention Relating to the Status of Refugees (1951) oorspronkelijk vanwege zijn functie in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog zowel een temporele (namelijk met betrekking tot gebeurtenissen voor 1 januari 1951) als een geografische beperking (namelijk Europa) kende. Turkije ratificeerde de Convention in 1962, maar hield als enige staat uitdrukkelijk vast aan de geografische beperking toen het Protocol Relating to the Status of Refugees (1967) de mogelijkheid bood zowel de temporele als de geografische beperking op te heffen. Slechts potentiële vluchtelingen uit Europa kunnen derhalve rekenen op een officiële vluchtelingenstatus in Turkije. Vluchtelingen uit gebieden ten zuiden en zuidoosten kunnen dat niet. Zij vallen wat Turkije betreft buiten de werking van de Convention en het Protocol. Zij zijn daarmee dus geen vluchteling in de zin van de Convention en het Protocol met een door internationaal recht gegarandeerde status, doch slechts op z’n best gasten, waarvan de aanwezigheid gedoogd wordt. Dit heeft tot gevolg dat slechts een klein deel van de vluchtelingen wordt geregistreerd en formeel daarmee recht krijgt op en toegang krijgt tot een aantal basisbehoeften. Uitdrukkelijk moet daarbij gesteld worden dat voor zover er toegang is tot basisbehoeften, deze toegang tot basisbehoeften niet rechtens beschermd is, maar slechts voortvloeit uit zogenaamde welwillendheid van de Turkse staat. Deze vluchtelingen zijn dus uiterst kwetsbaar. De Turkse staat laat na zorg te dragen voor grote groepen rechteloze ‘gasten’ van wie de aanwezigheid op Turks grondgebied slechts gedoogd wordt. Daarnaast heeft de Turkse staat in principe het recht op het moment dat het haar goeddunkt deze ‘gasten’ uit te zetten. De zogenaamde AFAD-kampen die door de Turkse regering zijn opgezet, zijn dus ook uitdrukkelijk geen vluchtelingenkampen maar voorzieningen voor gasten! Hoewel aanvankelijk in 2011 toen de vluchtelingenstroom vanuit Syrië op gang kwam, de UNHCR begon met de registratie van vluchtelingen, lijkt UNHCR daar ten gevolge van de Turkse politiek die geen inmenging duldt in haar beleid, van te hebben afgezien.

Volgens het Report on Figures and Needs in the Camps of Shingalian and Kobanê People van de Unie van gemeenten in de regio Zuidoost Anatolië (november 2014) verblijven slechts 2.840 Yezidi’s van de ruim 20.000 Yezidi’s en 6.120 van de naar schatting 200.000 personen afkomstig uit Kobani in AFAD-kampen die door de Turkse overheid worden beheerd. Veruit het overgrote deel van de vluchtelingen wordt door de Turkse staat aan haar lot overgelaten.

Waar Arabisch-Syrische vluchtelingen kunnen rekenen op steun en hulp alleen al omwille van het feit dat Turkije niets liever ziet dan de val van het regime van Assad, zijn Koerdische vluchtelingen vooral een bedreiging. De Koerdische identiteit wordt door Turkije ontkent en zoveel als mogelijk repressief benaderd. De invasie van zoveel Koerdische vluchtelingen vanuit Kobani die veelal nog altijd nauwe familiebanden hadden met familie in Suruç en die reeds geruime tijd een eigen vorm van bestuur gestalte hebben gegeven in de hoop op niet minder dan een eigen (semi-)autonome regio, zet deze Turkse politiek zwaar onder druk. Meer dan ooit wellicht wordt het vuur van zelfbewustheid onder de Koerdische bevolking in Turkije aangewakkerd. Dat wordt nog eens versterkt door de onverschrokken, zelfopofferende verdediging van de stad Kobani, die symbool staat voor de verdediging van alles wat waarde heeft tegen de monsterachtige vernietiging door IS van alles wat niet strookt met haar interpretatie van Islam. Daarbij beseft men heel terdege dat deze strijd althans in ieder geval op de grond nagenoeg uitsluitend wordt uitgevochten door het Koerdische volk ten behoeve van de hele wereld. Het is daarbij meer dan onverteerbaar dat Turkije weigerde in te grijpen. Wie zijn oor verder te luister legt, hoort de verhalen van passieve en actieve steun van Turkse officials aan IS. Dat strooit nog meer zout in de wonden.

Concluderend kan dus gesteld worden dat de benadering van de hulpvraag vanuit de Turkse overheid door politieke argumenten bepaald wordt en niet eerst en alleen vanuit humanitaire overwegingen. Dat heeft dan ook tot gevolg, dat de Turkse Rode Halve Maan niet doet, wat van haar verwacht zou mogen worden. Internationale hulp, ook uit Nederland, die via het Internationale Rode Kruis ter beschikking wordt gesteld aan de Turkse Rode Halve Maan komt niet terecht bij de vluchtelingen uit Kobani en Şengal die buiten de beperkte staatsvoorzieningen moeten leven. Zelfs valt op basis van getuigenissen van hen die uiteindelijk besloten vanuit een AFAD-kamp te vertrekken, te betwijfelen of internationale hulp via de Turkse Rode Halve Maan wel in deze AFAD-kampen terecht komt. Westerse staten mogen voor dit onrecht niet de ogen sluiten. Volgens het Turkse ministerie van Buitenlandse Zaken moet alle hulpverlening lopen via de kanalen van de Turkse Rode Halve Maan en moeten hulpgoederen aan haar ter beschikking worden gesteld. Feit is echter dan het dan niet zal komen bij de vluchtelingen zelf. Koerdische vluchtelingen hebben echter heel terdege in de gaten, dat het westerse staten veelal ontbreekt aan moed om in dit opzicht tegenover de Turkse regering een statement te maken. Zij voelen zich dikwijls door de internationale gemeenschap (voor de zoveelste keer) in de steek gelaten.

 

  1. Centraal Coördinatie Comité

Ondertussen heeft de Unie van Gemeenten van de regio Zuidoost Anatolië haar verantwoordelijkheid verstaan. Er is in vroeg stadium een Centraal Coördinatie Comité opgericht dat met de zorg voor de vluchtelingen is belast. Alleen al in Suruç zijn vijf kampen gebouwd. Een zesde kamp, het Şehit Gelhat (Külünçe) kamp, dat op het moment van mijn aanwezigheid reeds 5.000 personen herbergde, is in aanbouw. Daarnaast zijn er de vluchtelingen in de steden en dorpen in geïmproviseerde onderkomens, leegstaande gebouwen, niet voltooide gebouwen en bouwvallen, garages etc. Velen worden opgevangen bij familie of bekenden. Als (groot) gezin drie, vier, of zelfs vijf andere gezinnen (reeds maandenlang) opvangen in de eigen beperkte woonruimte is geen uitzondering. Natuurlijk zullen er uitzonderingen zijn, maar de welwillendheid te helpen zelfs boven vermogen, de gastvrijheid en bereidheid alles te delen (waarbij jij best meer mag hebben dan ik) dwingt diep respect af.

Het Centraal Coördinatie Comité tracht met beperkte middelen zorg te dragen voor zowel de vluchtelingen in de kampen als door middel van een maandelijkse verdeling voor de vluchtelingen buiten de kampen. Daartoe voert zij een zo volledig mogelijk administratie van de vluchtelingen, hun verblijfsplaatsen, gezinssamenstelling, bijzondere noden en behoeften, etc. Daar zij echter nagenoeg volledig afhankelijk is van giften van buiten, wordt zij keer op keer geconfronteerd met het feit slechts beperkte mogelijkheden en middelen ter beschikking heeft. Hoezeer de organisatie die door vrijwilligers gerund wordt, ook haar best doet, zij kan niet (volledig) aan de (soms nijpende) tekorten van primaire basisbehoeften voldoen. Desondanks kan en moet worden onderstreept dat veelvuldig met respect wordt gesproken over de inspanningen van de organisatie door de vluchtelingen zelf. Dat doen bijvoorbeeld ook ouders die zichzelf ten behoeve van hun kinderen het brood uit de mond sparen! Zoals begrijpelijk levert het soms ook spanningen op, omdat mensen niet goed (kunnen of willen) begrijpen waarom zij (ditmaal) bij verdeling van hulpgoederen worden overgeslagen, c.q. niet aan de beurt zijn.

 

  1. Trauma’s

Velen in de kampen zijn direct of indirect getroffen door het monsterachtige geweld van IS. Niet alleen weten zij veelal hun huizen (soms door hun Arabische buren of dorpsbewoners) beroofd van zelf ramen en deuren en verwoest, hun vee gedood, hun auto en overige bezittingen gestolen, zodat ze vaak niet veel meer bezitten dan de kleding die zij aan hebben, maar ook hebben velen voor eigen ogen gruwelen zien plaatsvinden. Anderen hebben meegemaakt hoe bij de haastige vlucht dierbaren dodelijk getroffen moesten worden achtergelaten en zelfs een eerlijke begrafenis niet voor hen was weggelegd. Velen hebben meer dan één familielid of andere dierbare betrekking in de strijd met IS verloren. Sommige families verloren er zelfs 8 of meer. Voor velen is het hart in Kobani omdat zij weten dat hun dierbaren dagelijks in levensgevaar verkeren in de nog voortgaande strijd. Daarnaast is er de angst om vermisten.

Voor velen doet het leven in Turkije daar nog een schep bovenop. Sommige gezinnen trokken naar Turkse steden als Izmir om daar voor de familie een huis te huren en te pogen door middel van betaalde arbeid de huishuur te kunnen voldoen en zelf voor de eigen eerste levensbehoeften te zorgen. Meermalen hoorde ik verhalen van vluchtelingen die hun overeengekomen en verdiende loon niet kregen uitbetaald en die daarbij te horen kregen dat zij als rechteloze vluchtelingen (zonder status) tevergeefs een beroep zouden doen op politie of justitie. Dat resulteerde vervolgens in de noodzaak wegens het niet kunnen betalen van de huishuur de woning te moeten verlaten al dan niet onder bedreiging van de huiseigenaar. Er is hier dus sprake van uitbuiting.

Soms kwamen zij daarna in een AFAD-kamp terecht. Toegang tot deze kampen is voor buitenlanders niet zomaar toegestaan. Als het al wordt toegestaan, dan wordt het slechts onder begeleiding toegestaan en is er, voor zover mij bekend, geen mogelijkheid met de vluchtelingen zelf te spreken. Het leven in althans de AFAD-kampen in Suruç is volgens hen die daar hebben verbleven verre van ideaal. Het lijkt erop dat voedsel in twee kwaliteiten wordt aangeleverd. De goede kwaliteit is voorbehouden aan de leiding en het kamppersoneel en de slechte kwaliteit voor Koerdische vluchtelingen. Daarbij kwam het zeer regelmatig voor dat voedsel niet voldoende gaar was of om andere redenen volstrekt oneetbaar. Verzoeken van vluchtelingen dat hun de ingrediënten zouden worden verstrekt, zodat zij zelf hun eten zouden kunnen koken, werden afgewezen met een (formeel) beroep op (brand-)veiligheidsvoorschriften. Zelf heb ik een pakje boter in hand gehad dat afkomstig zou zijn uit een AFAD-kamp en als bewijs vandaar was meegenomen. Duidelijk was na opening een vreemde doordringende, misselijkmakende petroleumgeur te ruiken. Als dit de kwaliteit van het voedsel is, dan moet het inderdaad kloppen dat er veelvuldig sprake moet zijn van voedselvergiftiging. De voedselvoorziening was dermate beperkte dat mensen door de nood gedreven zelfs ondanks de winterse kou hun dekens verkochten om toch nog een beetje voedsel te kunnen kopen. Meer dan eens werden verhalen verteld van acties ten behoeve van de media. Zo kwam er eens een tankwagen met melk. Vanzelfsprekend ging ieder in de rij staan in de hoop iets te zullen krijgen. Echter na het maken van een aantal foto’s die als bewijs moesten dienen van de goede zorg voor de vluchtelingen, vertrok de tankwagen zonder dat er iemand iets had gekregen. Soortgelijke dingen gebeurden ook met kleding. Vluchtelingen vertelden dat e foto’s gemaakt werden wanneer nieuwe kleding het kamp werd binnengebracht. De nieuwe kleding werd echter weggebracht en de Koerdische vluchtelingen moesten het doen met oude, versleten kleding. Daarnaast liet de medische zorg duidelijk te wensen over. Er is gebrek aan medicijnen en wanneer medicijnen verstrekt worden, gebeurt dat slechts mondjesmaat.

Dit alles wakkert de onvrede richting de Turkse overheid die er toch al is om het doelbewust niet willen ingrijpen ten behoeve van het Koerdische verzet tegen IS in Kobani, aan.

 

  1. Conclusies

Internationale erkenning van het Centraal Coördinatie Comité en het werk van dit comité dat onder verantwoordelijkheid werkt van de Unie van Gemeenten in de regio Zuidoost Anatolië is dringend noodzakelijk. Daarnaast dient de internationale gemeenschap vervolgens daar ook de gevolgtrekkingen aan te verbinden door gezamenlijk zorg te dragen dat er hulpgoederen en gelden ter beschikking komen van dit comité. Individuele landen zouden hierbij een voortrekkersrol kunnen vervullen, maar gezamenlijk optrekken van een aantal landen zou veel meer gewicht in de schaal leggen. Er zal immers internationaal druk moeten worden uitgeoefend op de Turkse regering om de hulpverlening aan (Koerdische) vluchtelingen te depolitiseren. Het kan niet zo zijn dat wij deze (Koerdische) vluchtelingen vanuit een onvermogen of omwille van welke (politieke) overweging dan ook, aan hun lot overlaten.

Naast de behoefte aan primaire levensbehoeften is er op korte termijn ook de noodzaak van gespecialiseerde psychologisch hulpverlening. Daarnaast leeft, heel begrijpelijk, de drang zodra mogelijk de verwoeste stad weer op te bouwen. Weliswaar is dat vanuit Turkije aan de andere kant van de grens en dus in Syrië, maar ook dat zal onmogelijk kunnen zonder substantiële internationale steun zowel als het gaat over de concrete herbouw als over het garanderen van de veiligheid binnen het gebied. De internationale gemeenschap zal daarbij ook de toegang tot het gebied voor humanitaire hulp moeten waarborgen.

 

Drs. G.J. Blankers, predikant Hersteld Hervormde Kerk

Bruchem, 17 februari 2015

 

De Kosterijstraat 17

5314 AW Bruchem

Nederland

[email protected]

 

 

 

F
E
E
D

B
A
C
K