Zijn oom Ali werd twee jaar later ontvoerd door een door het leger gesteund doodseskader, bekend onder het Turkse acroniem JITEM (wat ruwweg zoveel betekent als Gendarmerie Inlichtingen en Anti-Terreur Eenheid). Mazlum zag zijn oom nooit meer terug, maar een voormalige JITEM agent beweerde later dat ze hem gedurende zes maanden gemarteld hadden alvorens ze hem vermoord hadden en dat ze zijn lichaam verbrand hadden langs de kant van een weg in het Silvan district in Diyarbakir.
Dergelijke ervaringen hebben duizenden Koerden in Turkije er toe aangezet om zich aan te sluiten bij de gewapende strijd van de Koerdische Arbeiderspartij PKK, die sinds haar oprichting buiten de wet gesteld is. Maar Mazlum koos er daarentegen voor om, net zoals duizenden anderen, voor de rechten van zijn volk te vechten op niet-gewelddadige wijze, via pro-Koerdische politieke partijen, waarvan er een lange lijst toegelaten zijn geweest door de Turkse staat alvorens vervolgens verboden te worden.
Mazlum werd voor het eerst gearresteerd in 2001, toen hij 17 jaar was. Nu hij 28 jaar is, heeft hij al drie en een half jaar in de gevangenis door gebracht, zonder dat hij al ooit veroordeeld is voor een misdrijf. Zijn rechtszaak zit muurvast omdat de Turkse rechtbanken weigeren om hem en de andere politieke gevangenen de toestemming te geven om hun verdediging in hun  Koerdische moedertaal te voeren. Ze spreken allen vloeiend Turks, ze maken er een politiek punt van.
Sinds 2002 heeft de Turkse staat voorzichtige stappen ondernomen om haar standpunten tegenover de eisen van de Koerdische politieke beweging in het land enigszins te verzachten. Sommige Koerden hebben ervoor gekozen om actief te worden binnen de heersende Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (AKP). Maar voor de andere blijven er in feite maar twee mogelijkheden over: op vredelievende manier hun eisen doordrukken en het risico lopen om in de gevangenis gegooid te worden, zoals Mazlum, of de wapens opnemen bij de PKK.
Dit is de fundamentele realiteit achter de hongerstaking van Mazlum en de andere Koerdische politieke gevangenen, die gelanceerd werd op 12 september om het recht te eisen op onderwijs en verdediging in de rechtbank in de Koerdische taal, naast een verbetering van de omstandigheden waarin PKK-leider Abdullah Öcalan gevangen wordt gehouden, die sinds juli 2011 zijn advocaten niet meer mag zien.
“Dit zijn legitieme eisen,” zegt Vahap Coskun, professor rechten aan de Dicle Universiteit van Diyarbakir, in een interview. “Een heel groot deel van de Koerdische bevolking steunt hen. De politieke voorkeuren van de Koerden mogen dan uiteen lopen, op het vlak van taalrechten mag gezegd worden dat er een brede consensus bestaat.”
In juli ondertekenden honderden Koerdische NGO’s een gezamenlijke verklaring waarin het isolatieregime van Öcalan wordt aangeklaagd, waarvan ook professor Coskun volhoudt dat deze “geen wettelijke basis” heeft. Een opvallend kenmerk van de huidige hongerstaking is het grote aantal Turkse NGO’s en intellectuelen, waaronder vele schrijvers en academici, die de hongerstakers en hun eisen steunen. Aan de beste universiteiten van Istanbul en Ankara werden  al solidariteitsacties gehouden.
Zoektocht naar een oplossing
Sinds de jaren ’90 roept de Koerdische politieke beweging in Turkije – waaronder de PKK, wiens doelstellingen in de Westerse media voortdurend foutief worden voorgesteld als “separatistisch” – op tot een onderhandelde oplossing voor de Koerdische kwestie gebaseerd op autonomie en uitgebreide rechten binnen de grenzen van Turkije.
De PKK heeft talloze malen een eenzijdig staakt-het-vuren afgekondigd om de weg vrij te maken voor vredesonderhandelingen, terwijl het Turkse leger telkens weer haar militaire operaties tegen de groep voortzette. De regering, van haar kant, heeft de staakt-het-vuren steeds eenvoudigweg verworpen terwijl ze haar geloften om de PKK te vernietigen herhaalde.    
Sinds 2009 zijn ongeveer 8000 Koerdische mensenrechtenactivisten, advocaten en journalisten gearresteerd in het kader van wat de Turkse politie operaties noemt tegen de Unie van Koerdische Gemeenschappen (KCK), een koepelorganisatie waar ook de PKK toe behoort en die bijgevolg eveneens illegaal is. In werkelijkheid zijn de meeste arrestanten verbonden aan de legale Partij voor Vrede en Democratie (BDP), die eenzelfde politieke achterban heeft als de PKK en die dezelfde eisen deelt.
In de schaduw van deze nieuwe repressiegolf tussen 2009 en de zomer van 2011 vonden geheime onderhandelingen plaats tussen de Turkse staat en de PKK. De onderhandelingen vonden gelijktijdig plaats in Oslo en op het eiland Imrali, waar Öcalan een levenslange gevangenisstraf uitzit. Er is maar weinig bekend over de inhoud van de gesprekken, maar er zijn aanwijzingen dat een vredesovereenkomst binnen handbereik lag. In een geluidsopname van een bijeenkomst in Oslo die in 2011 uitlekte, zegt Hakan Fidan, een hogere Turkse inlichtingenofficier, dat Turks premier Recep Tayyip Erdogan en Öcalan voor “90 tot 95 procent” tot een akkoord waren gekomen. Murat Karayilan, de plaatsvervangende leider van de PKK sinds Öcalan in 1999 gevangen werd genomen, zei later dat beide partijen “erg dicht” bij een oplossing stonden en dat “de voorwaarden rijp waren” om tot een overeenkomst te komen.  
Meer nog, ondanks het feit dat de PKK immens onpopulair blijft bij de meerderheid van de Turken, zijn er aanwijzingen dat de Turkse samenleving klaar was voor een vredesakkoord. Hoewel oppositiepartijen Erdogan bekritiseerden omdat hij überhaupt met de PKK onderhandelde, ontstond er geen grootschalige opschudding toen de opnames van de uitspraken van Findan bekend raakten bij het grote publiek. Het laatste decennium zijn beide zijden zich beginnen realiseren dat de Koerdische kwestie niet uitgevochten kan worden op het slagveld en dat een publiek debat over alternatieven zich opdringt. 
Er zijn goede redenen om aan te nemen dat een historische kans gemist werd toen de onderhandelingen abrupt afgebroken werden rond de tijd van de Turkse parlementsverkiezingen van juni 2011. In een televisie-interview in september 2012 gaf Erdogan toe dat hij de gesprekken beëindigd had: “We hebben de bijeenkomsten stopgezet,” zei hij. “Waarom? Oneerlijkheid in de communicatie. Toen die oneerlijkheid boven water kwam, zeiden we: “laten we ermee stoppen”, of we dat nu wouden of niet.” [1]
De beslissing van de Turkse regering om de onderhandelingen te verlaten, liet de Koerdische zijde gefrustreerd achter. “De Koerdische bevolking heeft lang gewacht op een echte stap (naar een oplossing),” zei Hamdiye Çiftçi, een jonge Koerdische journalist die twee jaar in de gevangenis zat omwille van zijn verslaggeving over herhaaldelijke  mensenrechtenschendingen in het merendeels Koerdische zuidoosten. “De vredesverwachtingen  groeiden vooral naar aanleiding van de algemene verkiezingen van 2011, maar de regering toonde haar echte gezicht door zich niet in te zetten voor dialoog en blijvende vrede. Niemand vertrouwt hen nog.”   
Het was de uitslag van de verkiezingen, denken Çiftçi en anderen met hem, die ervoor zorgde dat Erdogan de onderhandelingen stopzette. De nooit eerder geëvenaarde overwinning van 36 kandidaten die verbonden zijn aan de BDP toonde aan dat de poging van de regering om de Koerdische beweging te ondermijnen door een combinatie van repressie en politieke marginalisatie niet lukte. In plaats van de verkiezingsresultaten te aanvaarden, dreef de regering haar politieacties op en organiseerde ze een klopjacht op de mensen waarmee ze verondersteld werd te onderhandelen; ongeveer de helft van de 8000 aanhoudingen gebeurden na de verkiezingen van 2011.    
Tezelfdertijd escaleerden de militaire operaties tegen de PKK. “We waren een protocol overeengekomen voor een overeenkomst met de Turkse delegatie. Erdogan diende dat goed te keuren, maar hij heeft nooit geantwoord,” zei Karayilan in een interview met het persagentschap Firat. “In plaats daarvan dreven ze het aantal aanvallen op alle fronten op, ervan overtuigd dat ze sterker zijn en dat ze ons gewapenderhand kunnen verslaan. We liepen zware verliezen op tijdens de winter. Maar in de lente reorganiseerden we ons en in de zomer gingen we in het offensief.”
Volgens de International Crisis Group hebben de gevechten in het zuidoosten hun ernstigste niveau bereikt sinds de jaren ’90. De PKK verdubbelde haar gewapende campagnes om te bewijzen dat haar vredesvoorstellen niet geboren zijn uit zwakheid en dat de Turkse regering duidelijk gefaald heeft in haar decennialange pogingen om het zuidoosten te “pacificeren”. Waar de gevechten zich jarenlang beperkt hadden tot afgelegen gebieden in de bergen, ging de PKK nu steeds vaker Turkse soldaten en installaties aanvallen in Koerdische steden. Ondertussen namen ze ook leden van de AKP gevangen, naast leerkrachten en andere personen waarvan men denkt dat ze met de Turkse staat samenwerken.
Het lijdt geen twijfel dat de PKK aangespoord werd door de verwezenlijkingen die de Koerden in Syrië boekten en dat ze erop gebrand waren om de aandacht van Ankara te vestigen op Turkije’s eigen Koerden in plaats van deze over de grens. Zoals te voorspellen viel, beschuldigt de Turkse regering de PKK er nu van het regime van Assad te steunen, waarbij ze compleet voorbij gaan aan het feit dat de relatie tussen Ankara en Damascus voor de Syrische opstand van maart 2011 bijzonder hartelijk was.
Hafiz al-Asad, de vader van de huidige Syrische president, stond de PKK van de jaren ‘80 tot 1998 toe om gevechtseenheden te vestigen op Syrische grondgebied en hij herbergde ook Öcalan. In 1998 zette Damascus de PKK-leider echter onder druk van Ankara het land uit. Op dit ogenblik leven de PKK en haar zusterorganisatie in Syrië, de PYD, op gespannen voet met de door Turkije gesteunde Syrische oppositie, die er niet in geslaagd is om de Koerden voldoende garanties te bieden over hun rechten in een post-Assad Syrië.
De hongerstakingen zijn in zekere zin een voortvloeisel uit dit hernieuwde Koerdische verzet en een weerspiegeling van de dringende noodzaak om tot een volwaardige oplossing te komen van de Koerdische kwestie. Door de aandacht te vestigen op cruciale eisen die onmisbaar zijn voor een dergelijke overeenkomst, proberen de hongerstakingen de politieke impasse waarin het land zich bevindt te doorbreken en de Turkse regering terug aan de onderhandelingstafel te dwingen. Ze zijn daar tot op zeker hoogte in geslaagd, daar het publieke debat in Turkije zich vandaag opnieuw focust op de weigering van de Turkse regering om de basisrechten van haar Koerdische burgers te respecteren.
Erdogan heeft in de loop van de herfst laten uitschemeren dat hij de onderhandelingen tussen de staat en de PKK misschien zal hervatten “indien dat nodig is”. Maar gezien zijn voorgeschiedenis van grote beloftes die hij vervolgens weer laat varen – van zijn toespraak in Diyarbakir in 2005 waarin hij met veel tamtam de nood aan een politieke oplossing erkende tot de ter ziele gegane “democratische opening” van 2009, die precies deze oplossing had moeten bieden, en het gebrek aan vooruitgang in het schrijven van een nieuwe grondwet ondanks zijn beloftes daartoe – boezemen dergelijke uitlatingen nog maar weinig vertrouwen in.
Daarbij, de premier heeft al aangekondigd dat hij geen onderwijs in het Koerdisch of autonomie zal aanvaarden, zodat de Koerden zich afvragen welke “oplossing” hij dan wel in gedachten heeft.
De Koerdische strategie van de AKP
Inderdaad, sinds 2007 lijkt Erdogan zelf te twijfelen, waarbij hij enerzijds een staatstelevisiezender in de Koerdische taal opstart en Koerdische taallessen als keuzevak toelaat, terwijl hij anderzijds de repressie opdrijft tegen legale acties voor Koerdische rechten. Deze aanpak is echter verre van contradictorisch, beiden passen samen in één strategie. Door tegelijkertijd beperkte hervormingen aan te bieden en occasioneel een verzoenende verklaring de wereld in te sturen en daarnaast Koerdische activisten massaal de gevangenis in te gooien, is Erdogan op zoek gegaan naar een bredere achterban onder de Koerden die traditioneel voor conservatieve Turkse partijen stemmen en heeft hij geprobeerd de BDP en de PKK te verzwakken tot op het punt dat ze geen andere keuze meer hebben dan die versie van een politiek oplossing te aanvaarden die de Turkse staat het meest genegen is.
De Koerdische gevangenen die momenteel in hongerstaking zijn, onder wie velen sinds 2009 opgesloten zitten in het kader van de campagne tegen de KCK, zijn au fond de gijzelaars van dit langetermijnproject om de Koerdische beweging te demobiliseren. Geconfronteerd met een eindeloze reeks rechtszittingen en een regering die de kernzaak van hun eisen verwerpt, hebben ze een dramatische methode omarmt die de regering nog kan beschamen toch over te gaan tot actie.       
De KCK-arrestaties en de hongerstakingen zijn het resultaat van ontwikkelingen die meer dan tien jaar teruggaan, in het bijzonder de politieke rivaliteit tussen Erdogan’s AKP en de BDP. In haar begindagen werd de AKP algemeen gezien als een coalitiepartij die “een breed democratisch platform vormde dat een breed spectrum aansprak van sektarische, etnische en politieke krachten en bijgevolg de Kemalistische staat terugdrong,” [2] waaronder islamisten, Anatolische zakenlui en Turkse liberalen. Vele Koerden voelden zich aangetrokken door het reformistische imago van de BDP en haar religieuze wortels. Mede dankzij deze Koerdische aanhangers werd de AKP in 2002, amper een jaar na haar oprichting, de grootste partij in het parlement .
De verschijning van de AKP op het politieke toneel riep de electorale groei van de BDP, wiens voorgangers bij elke verkiezing tussen 1955 en 2002 steeds meer stemmen hadden behaald, een halt toe en keerde deze vervolgens om. In 1995 won de BDP (toen nog HADEP) nationaal 4,2 procent van de stemmen, een winst die opklom tot 6,2 procent in 2002. In 2004 daalde haar aandeel echter tot 5,2 procent en in 2007 behaalde de BDP nog maar net 4 procent, haar slechtste resultaat ooit. De BDP verloor deze stemmen aan de AKP, dat bij de verkiezingen van 2002 32,5 procent van de stemmen behaalde in Koerdistan, de overwegend Koerdische gebieden in het zuidoosten van Turkije, een aandeel dat naar 55 procent sprong in 2007. [3]
De verkiezingen van 2007, waarin de AKP het hoogste aantal Koerdische stemmen behaalde ooit en de BDP haar laagste, betekenden inderdaad een keerpunt in de manier waarop de AKP de Koerden behandelde. Hoewel haar verkiezingsresultaat indrukwekkend was, lijkt de heersende partij de uitslag verkeerd geïnterpreteerd te hebben op twee kritieke punten, waardoor ze bijgedragen heeft aan de repressie en de politieke impasse die vandaag overheersen.
Ten eerste lijkt de AKP, nadat ze meer dan de helft van de Koerdische stemmen had behaald, ervan overtuigd te zijn geraakt dat ze deze stemmen permanent in haar zak had. Partijleiders schepten vaak op over de 75 Koerdische parlementariërs in hun fractie, waarbij ze zichzelf graag voorstelden als de “echte” vertegenwoordigers van de Koerden in Turkije. Erdogan verklaarde dat hij in 2009 graag wou winnen in traditionele BDP-bolwerken, zoals Diyarbakir and Batman, er klaarblijkelijk van overtuigd dat deze doelstelling binnen handbereik lag.
Maar de analyse van de AKP hield geen rekening met de buitengewone omstandigheden waarin de verkiezingen van 2007 plaatsvonden. In april van dat jaar had het Turkse leger ermee gedreigd dat het zou tussenkomen als het parlement een lid van de AKP tot president zou kiezen, waarbij het herinneringen opriep aan de “zachte coup” die de Islamitische voorgangers van de AKP in 1997 van de macht verdreef en de lange geschiedenis van de militaire ondermijning van de Turkse democratie. Op die manier werden de verkiezingen van 2007 een soort referendum over de rol van het leger in de politiek. Het dreigement van het leger accentueerde de toenmalige reputatie van de AKP als een coalitie van krachten die uitgesloten werden door de kemalistische republiek, en vele Koerden sloten zich aan bij de partij uit protest tegen de inmenging van de generaals. Tezelfdertijd zorgden de bescheiden liberale hervormingen van de AKP en de belofte een nieuwe burgerlijke grondwet te schrijven ervoor dat sommige Koerden tot de conclusie kwamen dat de heersende partij hun beste kans was op een politieke oplossing voor de Koerdische zaak. De stemmen in de verkiezing van 2007 weerspiegelden dus de hoop dat de belangrijkste eisen van de Koerdische beweging onder de AKP gerealiseerd zouden worden, niet de verstoting van deze eisen of een  herdenking ervan.    
De tweede misvatting van de AKP groeide uit de eerste. Nadat ze haar electorale succes in Koerdistan verkeerdelijk geïnterpreteerd had als steun die ze altijd wel zou krijgen, verwachte  de AKP opnieuw een grote overwinning in de lokale verkiezingen van 2009 en ging ze ervan uit dat ze de Koerdische kwestie kon oplossen zonder hulp van de BDP. Een volgende  electorale opdoffer voor de BDP zou de Koerdische politieke beweging zonder twijfel verzwakt en kwetsbaar hebben achter gelaten. De heersende AKP-partij gokte erop dat ze, met het politieke momentum aan haar kant, een Koerdische beweging die aan terrein verloor en duizenden Koerdische leiders in de gevangenis als onderhandelingswaren, in staat zou zijn haar eigen “oplossing” op te leggen voor  Turkije’s meest onhandelbare probleem. De AKP begon aan een strategie waarmee ze de Koerdische beweging probeerde te ondermijnen door brute repressie en politieke isolatie. Het kantoor van de openbare aanklager in Diyarbakir begon in 2007 bewijsmateriaal te verzamelen waarmee het later de eerste golf van arrestaties in het kader van de KCK-processen zou verantwoorden. De arrestaties volgden twee weken na de verkiezingen van maart 2009.
In januari 2009 opende de regering het eerste TV-kanaal van het land dat exclusief in het Koerdisch uitzendt. Enkele weken voor de stembusgang zinspeelde Abdullah Gül op de “democratische opening” toen hij, bij de aankondiging van de regeringsplannen voor een staatsradiostation dat in het Koerdisch zou uitzenden, zei dat er “goede dingen” te gebeuren stonden op het Koerdische front. Ondertussen werd er een “Koerdische conferentie” gepland in Iraaks Koerdistan – die de bedoeling had de PKK te isoleren door Koerdische persoonlijkheden, die Turkije goed gezind waren, een publieke oproep aan de groep te laten doen om  haar wapens neer te leggen – voor april 2009, waarbij de islamisten erop gokten dat ze de BDP tegen die tijd vernederd zouden hebben bij de verkiezingen.
Zelfs terwijl ze Koerdische stemmen probeerde te ronselen via dergelijke cynische politieke manoeuvres, zette de heersende partij zich klaar om de opkomende golf van Turk nationalisme te berijden die het westen van het land overspoelde. De militaire operaties tegen de PKK werd met steun van Amerika verder opgedreven.  Erdogan greep terug naar de ouderwetse staatsnationalistische aanpak van de Koerdische kwestie toen hij, in een toespraak in de Koerdische stad Hakkari in November 2008, zei: “We stelden: ‘één natie, één vlag, één vaderland en één staat’. Voor zij die het daar niet mee eens zijn is er geen plaats in Turkije en zij kunnen beter vertrekken.” Op hetzelfde moment weigerde Erdogan te onderhandelen met de BDP zolang deze de PKK niet wil bestempelen als “terroristisch” – een beleid dat de miljoenen Koerden beledigde die de politieke beweging steunden of toch minstens respecteerden. Geen wonder dus dat de Koerden de AKP steeds meer gingen zien als een staatspartij, in plaats van een antistaatspartij.
Uiteindelijk kon de regering niet van twee walletjes blijven eten. In plaats van de verwachte overwinning, kreeg de AKP zware klappen bij de verkiezingen van 2009, waarbij de BDP het aantal gemeentes onder haar controle bijna verdubbelde tot 100. De “Koerdische conferentie” werd stilletjes afgelast, blijkbaar op verzoek van de AKP-minister van Binnenlandse Zaken, Besir Atalay. [4] Ondertussen vierden de Koerden de historische overwinning van de BDP in het partijhoofdkwartier in Diyarbakir.
De regering drukte de op voorhand gedoemde “democratische opening” evenwel door, die verkocht werd als een plan om de Koerdische kwestie op te lossen en de PKK te demobiliseren. Erdogan’s besluit om de mogelijkheid om tot een politieke oplossing te komen openlijk te bediscussiëren werd terecht beschouwd als historisch. Maar in plaats van een echte onderhandelde overeenkomst, was het beleid erop gericht zowel de BDP als de PKK te isoleren door bescheiden hervormingen te beloven, zelfs op het moment dat de regering bezig was duizenden Koerdische activisten te arresteren. Hüseyin Çelik, de toenmalige vice-president van de AKP, leek dit zo goed als toe te geven toen hij Zaman, een krant met sympathieën voor de Islamisten, vertelde dat de BDP (en de ultranationalistische MHP) een “marginale” partij zou worden als het initiatief zou slagen. [5]
In augustus 2009 beval Öcalan de PKK om een “vredesbrigade” van PKK-leden naar Turkije te sturen die het engagement van de groep om tot een politieke oplossing te komen diende te symboliseren. Honderdduizenden Koerden verwelkomden de delegatie tijdens feestelijke bijeenkomsten, hopend dat vrede nu dicht bij was. Maar sommigen maakten van de gelegenheid gebruik om te beweren dat de aanpak van Erdogan “terroristen” aanmoedigde en de initiële euforie van de Koerdische beweging smolt als sneeuw voor de zon toen het grondwettelijk hof de DTP, de politieke voorganger van de BDP, in december verbood. Al snel werden leden van de PKK-delegatie voor de rechtbank gedaagd en zij die niet gearresteerd waren, keerden in juli 2010 terug naar hun basissen in Noord-Irak.
Het referendum van 2010 over twee dozijn amendementen op de Turkse grondwet, die geschreven werd na de militaire staatsgreep van 1980, liet kortstondig de hoop heropflakkeren dat de “democratische opening” nog gereanimeerd kon worden. Het pakket werd met een overweldigende meerderheid goedgekeurd, maar de meeste Koerden in het zuidoosten steunden de oproep van de BDP tot een boycot omdat de amendementen  er meer op gericht waren om de staatsmacht van de AKP te consolideren, dan op democratische hervormingen.  
Sindsdien heeft de BDP steeds het belang onderstreept van een nieuwe burgerlijke grondwet voor het oplossen van de Koerdische kwestie. Ondanks de voortdurende beloftes van de AKP, heeft het parlementaire grondwettelijk comité nog maar weinig vooruitgang geboekt. 
Parallel met deze publieke gebeurtenissen vonden de geheime onderhandelingen tussen de regering en de PKK plaats, om vervolgens, na de goede resultaten van de BDP bij de parlementsverkiezingen van juni 2011, afgebroken te worden door Ankara.
De KCK-operaties
De “democratische opening” en de onderhandelingen tussen de staat en de PKK gebeurden in de schaduw van de KCK-operaties, die twee weken na de verkiezingsoverwinning van de BDP in 2009 van start waren gegaan, amper één dag nadat de PKK een nieuwe wapenstilstand had afgekondigd. Op korte termijn boden de arrestaties de Turkse regering duizenden  activisten als pasmunt bij de onderhandelingen en een stevig machtsmiddel tegenover de Koerdische beweging. Op langere termijn waren ze bedoeld om de nieuwe klasse van Koerdische leiders te breken die aan een steile opmars bezig was sinds 1999, het kantelmoment waarop HADEP, de voorganger van de BDP, voor het eerst haar entree maakte in de lokale politiek, Turkije kandidaat werd voor het EU-lidmaatschap en de PKK unilateraal een staakt-het-vuren afkondigde voor een periode van vijf jaar.
Gedurende de jaren ’90 werden minsten 112 leden van pro-Koerdische politieke partijen vermoord door de Turkse staat, samen met talloze journalisten en mensenrechtenactivisten. Maar in de optimistische en relatief vredevolle periode die volgde na 1999, hielden deze buitenrechtelijke executies alles behalve op, terwijl de staat voorzichtig aanstalten maakte om uitingen van de Koerdische identiteit toe te laten, opnieuw als onderdeel van haar gooi naar het EU-lidmaatschap. Er werden richtlijnen opgesteld voor beperkte uitzendingen in het Koerdisch, de eerste private Koerdische taallessen werden opgestart en de gehate “noodtoestand” in het zuidoosten werd opgeheven.
De BDP maakte van de situatie gebruik om haar rangen verder uit te bouwen, vooral haar jongeren- en vrouwenafdeling. Koerdische politici maakten gebruik van de middelen en fora die de gemeentes die ze nu controleerden hen boden om hun politieke identiteit te ontwikkelen en ervaringen op te doen met zelfbestuur. [6] Zoals vele toekomstige BDP-leiders, waren Koerdische intellectuelen zoals Selahattin Demirtas (die later verkozen werd voor het parlement en die de partij zou gaan leiden) en Osman Baydemir (die later burgemeester zou worden van Diyarbakir) gedurende deze periode nauw betrokken bij initiatieven vanuit de burgerlijke samenleving, vooral dan bij de Mensenrechten Associatie. Deze activistische wortels tonen zich in de unieke politieke stijl van de BDP, die straatagitatie combineert met parlementaire debatten.
“De staat creëerde deze noodgreep” 
De jonge activisten die gearresteerd zijn in het kader van de KCK-operaties spelen een leidende rol in de hongerstakingen. Ongeveer de helft van de negen vrouwen die op 12 september – de dertigste verjaardag van de staatsgreep van 1980 – begonnen zijn met de hongerstaking, waren begin de dertig op het moment dat ze gearresteerd werden. Deze vrouwen behoren tot de veelbesproken “nieuwe generatie” Koerden die, zoals Mazlum Tekdag, opgroeiden tijdens de donkerste dagen van de bloedige jaren ’90 en die nauwelijks een dag van echte vrede hebben gekend in hun leven.
Zoals enigszins te verwachten was, beschuldigen sommige commentatoren de PKK ervan haar aanhangers ertoe te dwingen zichzelf uit te hongeren, een beschuldiging die de organisatie en haar medestanders hartgrondig ontkennen. “Dit is een beslissing van de hongerstakers, die ze uit vrije wil en uit eigen idee en verlangen hebben genomen. De KCK heeft daar geen enkele rol in gespeeld,” liet KCK-woordvoerder Roj Welat weten in een email.
De Koerdisch journalist Murat Çiftçi (geen familie van Hamdiye), die ook tot de “nieuwe generatie” behoort,  bracht eerder dit jaar drie maanden door in de gevangenis omwille van een artikel dat hij geschreven had. Later werd hij veroordeeld tot negen jaar gevangenis; in afwachting van zijn beroep verblijft hij voorlopig nog op vrije voeten. Hij zei dat iedereen die de hongerstakingen wil begrijpen, maar hoeft te kijken naar het beleid van de Turkse regering: “Het is de staat die deze noodgreep gecreëerd heeft, althans dat is mijn mening. Omdat duizenden mensen zonder reden in de gevangenis zitten. Iedereen denkt erover zoals ik. Deze gevangenisstraffen worden uitgesproken omdat we Koerden zijn, niet omdat we goede PKK-activisten zijn.  De bedoeling is om ons bang te maken en te onderdrukken met gevangenisstraffen, maar dat heeft precies het tegenovergestelde effect gehad.”
Murat en andere vrijgelaten politieke gevangenen zeggen dat de activisten in elke gevangenis hun eigen manieren hebben ontwikkeld om protestacties te organiseren, en dat ze de toestemming van de PKK-leiders buiten niet nodig hebben om een hongerstaking te beginnen.
De acties verspreid over de verschillende gevangenissen worden onderling gecoördineerd, maar volgens Murat wordt niemand gedwongen om deel te nemen aan gelijk welke actie. “Er is een aparte formatie in de gevangenissen opgericht die beslissingen kan maken in naam van de Koerdische gevangenen. Zij die willen deelnemen aan, bijvoorbeeld, een hongerstaking, geven zichzelf op als vrijwilliger,” legt hij uit. “Toen ik gevangen zat verliep het als volgt: 20 mensen besloten een hongerstaking te beginnen en als snel waren er 350 vrijwilligers. Ik wou voor een beperkte tijd deelnemen, maar ze lieten me niet toe omdat ik ziek was. Met andere woorden, niemand wordt gedwongen. Het gebeurt volledig op vrijwillige basis, en soms worden bepaalde vrijwilligers zelfs niet eens toegelaten.”
 De hongerstaking is niet de eerste in z’n soort. Eerder dit jaar vond al een gelijkaardige acties met gelijkaardige eisen plaats. Op de 50ste dag riep de KCK de hongerstaking toen een halt toe door middel van een mededeling via haar mediakanalen. “In overeenstemming met de oproep (van Abdullah Öcalan) mag het verzet geen doden kosten, de enige juiste houding is om de acties in alle gevangenissen voorlopig te beëindigen,” stond te lezen in het communiqué. Maar daar werd volgende opmerking aan toegevoegd: “Het protest heeft zich volledig ontplooid op initiatief van de activisten. Deze hongerstaking is een waarschuwing.  Als er geen verbetering komt (in Öcalans situatie), zullen er nieuwe, uitgebreidere actiemethoden  ontwikkeld worden, waaronder hongerstakingen.” 
KCK-woordvoerder Welat zei dat de huidige hongerstakingen “vast en zeker” een opvolging zijn van de voorgaande. “De hongerstakingen zullen enkel en alleen ophouden als de terechte en legitieme eisen van de hongerstakers ingewilligd worden door de Turkse regering. Zoveel heeft men duidelijk gemaakt. We hebben heel hard ons best gedaan om tot een politieke, democratische en vredevolle oplossing te komen,” zei hij. 
De hongerstakingen van deze herfst hebben al veel meer succes gehad met het mobiliseren van mensen en het creëren van een publiek debat dan deze van afgelopen lente, wat wil zeggen dat het moeilijker zal zijn om de actie een halt toe te roepen vooraleer er mensen beginnen sterven. Vele Koerden hebben gevolg gegeven aan de oproep van de hongerstakers tot een serhildan – het Koerdische equivalent van intifada – met dagelijkse solidariteitsacties doorheen het hele zuidoosten van Turkije. “Iedereen tussen 7 en 70 heeft het stilzwijgen  doorbroken. Zelfs Koerden die voorheen ver weg bleven van dit soort acties, zijn nu gemobiliseerd en ze vragen respect voor hun basisrechten,” zei Hamdiye Çiftçi. “Op 30 oktober kwam het leven tot stilstand in de regio,” aldus Çiftçi die daarmee verwijst naar een speciale actiedag die samenviel met de 50ste dag van de hongerstaking. “Het volksverzet groeit elke dag.”
Terwijl de hongerstaking haar 60ste dag nadert zijn alle ogen gericht op Erdogan. Eén van zijn eerste antwoorden was dat hij het bestaan van de hongerstaking betwiste, waarbij hij beweerde dat er slechts één persoon, in plaats van honderden, aan het hongerstaken was. Hij verwees ook naar een foto van BDP-leiders die maanden eerder genomen was tijdens een diner waarbij lamskebab geserveerd werd, waarbij hij hen beschuldigde van hypocrisie. De gevangenen hebben opnieuw onderstreept dat ze niet zullen ophouden tot hun eisen ingewilligd zijn, waarbij ze beloven dat hun aantal zal aangroeien tot duizenden in de dagen die volgen.
Tijdens een persconferentie na een bijeenkomst van het kabinet op 5 november, verklaarde afgevaardigd premier Bülent Arinç dat Erdogan het ministerie van justitie had opgedragen de nodige maatregelen te nemen die beklaagden tijdens rechtszaken zou toelaten om hun verdediging voortaan in het Koerdisch af te leggen. Hij zei ook dat Öcalan zijn advocaten zou kunnen zien als hij daarvoor de toestemming zou vragen aan het ministerie van justitie. (De daaropvolgende aanvraag van zijn advocaten werd verworpen, omdat de ferry naar het eiland “buiten gebruik” zou zijn – zoals de overheden sinds juli 2011 beweren.) Arinç liet onderwijs in de moedertaal – de derde eis van de hongerstakers – buiten beschouwing. Dit zijn aanwijzingen dat een oplossing misschien op til is. Ondertussen tikt de klok voor de hongerstakers ongenadig verder.
“Door onze lichamen te laten smelten, proberen we iets te veranderen aan de situatie, onze toekomst te scheppen,” schreef Tekdag in oktober in een brief vanuit de gevangenis van Diyarbakir die rondging in de Turkse media. “Tussen deze vier muren is er niets anders dat we kunnen doen tegenover het gezicht van tirannieke onderdrukking.”
Vertaling Kristel Cuvelier, stafmedewerkster Koerdisch Instituut Brussel
Eindnoten
, MERIP, 8 November 2012
[1] Milliyet, 27 september 2012.
[2] M. Hakan Yavuz, Secularism and Muslim Democracy in Turkey (Cambridge: Cambridge University Press, 2009), p. xi.
[3] Taraf, 18 august 2009.
[4] Today’s Zaman, 19 april 2009.
[5] Zaman, 4 januari 2010.
[6] Voor meer informatie over de geschiedenis van de Koerdische politieke partijen, zie:  Nicole Watts, Activists in Office (Seattle: University of Washington Press, 2010).

F
E
E
D

B
A
C
K