De voorbije weken zijn honderdduizenden Turken op straat gekomen om het behoud van de scheiding tussen moskee en staat te eisen. En daarmee de erfenis van Kemal Pasha Atatürk, de oprichter van het moderne Turkije in 1923, intact te houden. Maar in Turkije bestaat er gewoonweg geen scheiding tussen kerk en staat. Als die er niet meer is, is dat grotendeels het werk van de Turkse militairen, die zich opwerpen als dé verdedigers van Atatürks erfenis.
De nationalistische manifestaties hebben alles te maken met de presidentsverkiezingen. Het "kemalistische" establishment wist al met succes te verhinderen dat het parlement een nieuwe president kon aanduiden. Normaal zou minister van Buitenlandse Zaken Abdullah Gül van de islami(s)tische Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (AKP) gekozen moeten zijn. En daar wringt schoentje.
In Turkije heeft de president immers volgens de grondwet van 1982, die werd opgesteld door de militairen die in 1980 een staatsgreep pleegden, reële bevoegdheden. Hij kan wetten uitvaardigen en afwijzen zonder dat daar veel verhaal tegen mogelijk is. Hij alleen kan opperrechters, universiteitsrectoren enz. benoemen. Met andere woorden, met een "islamist" aan het hoofd van de staat zou het status quo, waaronder de president samen met topmilitairen, hoge ambtenaren en rechters de Turkse staat controleren, kunnen worden doorbroken. Generaals, rechters en hoge ambtenaren zouden een deel van hun macht kunnen verliezen.
Het is ook geen wonder dat de op voorstel van premier Recep Tayyip Erdogan doorgevoerde grondwetswijziging om de president rechtstreeks door het volk, en niet langer door het parlement te laten kiezen, op een presidentieel veto stuitte. De kiezers zouden immers wel eens op de "verkeerde" kandidaat kunnen stemmen. Vermoedelijk zal de AKP via een nieuwe verkapte militaire staatsgreep (na die van 1960, 1971, 1980 en de verkapte tegen de islamistische premier Necmettin Erbakan in 1997) ertoe worden gedwongen in te stemmen met een figuur die gevestigde belangen van de heersende groep in bescherming zal nemen onder het mom van bescherming van de seculiere staat, van de scheiding van kerk en staat etc.
Atatürk was niet alleen on- maar duidelijk ook anti-godsdienstig. Van hem zijn uitspraken bekend zoals de "islam is de absurde theologie van een immorele bedoeïen" en de islam is "een rottend lijk dat ons leven vergiftigt". Hij voegde na zijn machtsovername de daad bij het woord. Onder hem werd om te beginnen het kalifaat, het hoogste gezag binnen de soennitische islam dat in handen was van de Ottomaanse sultans, afgeschaft. Het ministerie van Religieuze Zaken en de religieuze scholen werden gesloten. De soefi-broederschappen en eredienst bij graven van islamitische heiligen werden verboden. Ook islamitische klederdracht zoals de fez en het hoofddoek werden in de ban gedaan. Kortom moskee en staat werden niet alleen gescheiden, maar er werd een hele reeks antigodsdienstige maatregelen genomen. En er werd al in 1923 een controle-orgaan opgericht, de Diyanet, om de godsdienst en zijn bedienaren in goede banen te houden en te leiden.
De "vader des vaderlands" overleed in 1938 en geleidelijk aan werd zijn erfenis ongedaan gemaakt, ook al doet het leger alsof ze die nog steeds beschermt. De Turkse economie bv. is nu op neoliberale leest geschoeid, wat flagrant in tegenspraak is met de ideeën van Atatürk, die voor een economie onder staatscontrole en -leiding was. Wat de godsdienst betreft, verdwenen vanaf 1950 geleidelijk de meeste antigodsdienstige maatregelen. Het was nu eenmaal zo dat de grote meerderheid van de Turken zeer gelovig was. Zo was de eerste grote Koerdische opstand in de jaren 1920 deels door godsdienstige motieven, zoals verzet tegen de afschaffing van het kalifaat, ingegeven.
Met de invoering van een meerpartijenstelsel in 1946 begonnen de politici bij het ronselen van stemmen te spelen op de godsdienstige gevoelens van de Turken. En van alles weer toe te laten. De soefi-orden bloeien als nooit te voren. En worden gekoesterd door de politici omdat ze voor stemmen kunnen zorgen. Polygamie werd door Atatürk afgeschaft, maar bestaat nog altijd via bijkomende huwelijken voor een moslimgeestelijke. (Ter vergelijking: in België mag een geestelijke geen huwelijk inzegenen zonder dat de trouwers eerst via het gemeentehuis zijn gepasseerd). Formeel wordt slechts één huwelijk erkend. Kinderen uit volgende huwelijken zijn in principe onwettige kinderen, maar de ambtenaren van de burgerlijke stand schrijven welwillend alle kinderen in op naam van de eerste vrouw.
Nog in het "seculiere" Turkije kunnen in overeenstemming met de rigoureuze islamitische moraal op bevel van het gerecht nog altijd maagdelijksheidstesten worden uitgevoerd op meisjes. En "eremoorden" op vrouwen en dochters worden relatief mild behandeld.
Het leger verzette zich niet tegen die terugkeer van de islam, want godsdienst is een element van orde en werd in de Koude Oorlog beschouwd als een belangrijk instrument in de strijd tegen het communisme. Vooral met de strijd tegen de hoofddoek werd de schijn opgehouden dat Turkije een niet-religieuze staat zou zijn.
Vooraanstaande "seculiere" toppolitici uit de gevestigde partijen lieten zich kennen als overtuigde moslims. Suleyman Demirel van de Partij van het Juiste Pad, vijf keer eerste minister tussen 1965 en 1993 en daarna president, ging er prat op dat hij het land bezaaid had met imam-hatip-scholen (koranscholen) en er 85% van persoonlijk had geopend. Atatürk, die de religieuze scholen had afgeschaft, zo zich omkeren in zijn graf moest hij het weten. Bulent Ecevit van de Republikeinse Volkspartij, de partij van Atatürk, haalde in de jaren 1970 islamisten binnen in het staatsapparaat. Türgut Özal van de Moederlandpartij, premier van 1983 tot 1989 en vervolgens president tot zijn dood in 1991, was een prominent lid van de Nakshibandi, een als fundamentalistisch beschouwde soefi-confrerie. Ook hij hielp de religieuze imam-hatip-scholen. En zowat alle toppolitici bevorderden de bouw van moskeeën. door de staat (die via de Diyanet overigens eigenaar is van alle moskeeën). Niet alleen in Turkije, maar ook in alle landen waar Turkse gastarbeiders werken. Zo is Turkije eigenaar van 62 moskeeën in België.
De bouwheer is de Diyanet, het Directoraat voor Religieuze Aangelegenheden, dat afhangt van de diensten van de eerste minister. Het betaalt ook de moslim-geestelijken, geeft hen richtlijnen en controleert nauwgezet wat ze vertellen in hun preken. Turkije is ook een prominent lid van de Islamitische Conferentie, de organisatie van islamitische staten. Het beschouwt zich duidelijk als een islamitische staat.
De scheiding tussen moskee en staat werd nog kleiner na de militaire staatsgreep van 1980. Toen werd een project opgestart om de Turkse identiteit te definiëren. Daarbij werd de soennitische islam naar voor geschoven als wezenlijk onderdeel van die identiteit – waarmee een al decennia oude feitelijke politiek geofficialiseerd werd. In overeenstemming met die bevinding werd door de militairen het door Atatürk afgeschafte godsdienstonderwijs, zij dan wel alleen het islamitisch-soennitische, weer ingevoerd. Ook niet-soennieten, zoals de alevieten, een sjiitische sekte (25 tot 30% van de bevolking van Turkije), en christenen zijn verplicht dit soennitische godsdienstonderwijs te volgen. In de alevitische dorpen werd een programma voor de bouw van moskeeën opgezet alhoewel alevieten geen moskeeën gebruiken. En het geld van de Diyanet, die met fundamentalisten werd bevolkt, gaat natuurlijk uitsluitend naar de soennieten. De staatsgreep van 1980, die volgde op een jarenlange regelrechte oorlog tussen links en rechts, leidde ook tot een zuivering door het leger van linkse elementen in de staatsinstellingen, onderwijs en ambtenarij. De "communisten" werden goeddeels vervangen door leerlingen van de iman hatip-scholen, die fundamentalistische normen hanteren. Zo kwam bv. het niet onbelangrijke ministerie van Onderwijs in hun handen.
De militairen gaan er van uit dat een land zo homogeen mogelijk moet zijn: één volk, één taal, één godsdienst, één leider (Atatürk, ook al is die al in 1938 overleden)… Om hun centralisme en streven naar homogeniteit te verdedigen beroepen ze zich geregeld op het voorbeeld van de Franse staat, zowel die van Lodewijk XIV, die in 1685 het Edict van Nantes ophief, waardoor het protestantisme opnieuw werd verboden in Frankrijk, als die van de jacobijnen die na de Franse revolutie van 1789 de staat strikt centraliseerden en van het Frans de enige bestuurs- en onderwijstaal maakten. Wel vergeten de Turkse militairen dat in Frankrijk het leger "la grande muette" is en zich strikt buiten de politiek houdt, wat van de Turkse officieren niet kan worden gezegd.
Met de keuze voor de soennitische islam als staatsgodsdienst zetten de militairen de al oude Turkse antichristelijke traditie voort. Aan het einde van het Ottomaanse rijk werden op dat vlak grote "successen" geboekt. Er was de genocide op de Armeniërs en Assyriërs tijdens de Eerste Wereldoorlog. In de oorlog tegen de Grieken begin de jaren 1920, werd de grote meerderheid van de Grieks-orthodoxen weggewerkt via een bevolkingsruil met Griekenland. Criterium was daarbij de godsdienst. Zo gebeurde het dat etnische Turkse Grieks-orthodoxen, die geen Grieks spraken, naar Griekenland dienden te verhuizen. Omgekeerd werden Griekse moslims naar Turkije gedeporteerd. Het resultaat was dat het aantal christenen in Turkije van zowat eenderde van de bevolking bij het einde van het Ottomaanse Rijk tot nog slechts een fractie van een procent is gedaald.
De antichristelijke politiek werd nooit stopgezet. Zo werd er in 1942 een "belasting op de fortuinen" ingevoerd, die vooral op de christenen werd verhaald en Armeense en Griekse handelaars dwong het land te verlaten. In de decennia erna braken er in tijden van spanningen tussen Griekenland en Turkije geregeld anti-Griekse rellen uit, waarbij telkens weer mensen werden verjaagd. In het kader van die geregelde ruzies werd in 1971 het Grieks-orthodoxe seminarie op het eiland Heybeliada in de Zee van Marmara, op een uur varen van Istanboel, gesloten. In de prachtige eeuwenoude Syrisch-orthodoxe kloosters in de regio Tur Abdin mogen de monniken geen godsdienstles geven aan kinderen van hun geloofsgemeenschap. De christelijke gemeenschappen mogen geen onroerend goed bezitten noch verkopen. Dat kan hen zonder meer worden afgepakt. Van de bouw van nieuwe kerken is in Turkije geen sprake en zelfs voor de noodzakelijke onderhoudswerken en restauraties is het uiterst moeilijk om van de Diyanet een vergunning te krijgen. Christenen komen niet in aanmerking voor staatsbetrekkingen. (Hetzelfde is in iets mindere mate het geval met de alevieten, die nooit hogere graden kunnen bereiken. Dit ondanks het feit dat zij fervente aanhangers van Atatürk waren omdat die met de scheiding tussen staat en moskee ook elke discriminatie had afgeschaft).
Turkije heeft misschien niet helemaal ongelijk als het zegt dat Europa een "christelijke club" is, die Turkije buiten de Europese Unie wil houden omdat de meerderheid van de Turken moslims zijn. Maar zeker is ook dat het Turkse nationalistische establishment een fervent antichristelijke club is. Turkije is niet alleen allergisch aan etnische minderheden zoals de Koerden, maar ook aanhangers van andere godsdiensten. Zo protesteerden bv. Turkse ambtenaren zeer fel omdat de EU-vertegenwoordiger in Ankara in 2000 in zijn kantoor een ontmoeting met leden van de alevi-gemeenschap had georganiseerd. Maar het zijn nog altijd vooral de christenen die het doelwit zijn. Protestantse zendelingen die met bijbels te koop lopen op straat belanden geregeld in de gevangenis. Geweld is schering en inslag. Recentelijk werd de Armeense journalist Hrant Dink door jonge nationalistische fanatiekelingen vermoord. Kort daarop werden drie protestanten, onder wie een Duitser, van een bijbeluitgeverij de keel overgesneden.
In feite bestaat er geen godsdienstvrijheid in Turkije. Uittredend president Ahmet Necdet Sezer zei vorige maand in een rede in een militaire school dat "Turkije een officiële staatsideologie heeft. Elke burger moet aanhanger van deze ideologie zijn". En de soennitische islam is een deel van die ideologie. Dat gebrek aan godsdienstvrijheid is ook de Europese Unie niet ontgaan. Het is één van de knelpunten in de onderhandelingen tussen Turkije en de EU. De Europese commissaris voor de uitbreiding van de Unie, Oli Rehn, heeft Turkije er al op gewezen dat er grondwettelijke maatregelen moeten worden getroffen om de godsdienstvrijheid in de praktijk te garanderen. Het Vaticaan zegt dat de godsdienstvrijheid slechts op papier bestaat en dat er in het land een "geïnstitutionaliseerde christofobie" heerst (zoals er in het Westen, onder meer via de pers, een gemanipuleerde islamofobie bestaat). En de christelijke gemeenschappen in Turkije doen al jaren, discreet om geen problemen te krijgen, hun beklag over de systematische discriminatie en vijandigheid, die ook haar weerslag vindt in de pers.
Verandering, democratisering, inperking van de macht van de militairen, eerbied voor minderheden, vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid zijn enkele eisen van de Europese Unie. Maar het zijn even zovele gevaren voor het nationalistische establishment dat zijn verworven posities en de daaraan verbonden lucratieve inkomsten bedreigd ziet. De hetze tegen de islami(s)tische Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (AKP) is vooral ingegeven door de vrees dat die partij, in tegenstelling tot de "traditionele partijen" niet bereid zou zijn zich te onderwerpen aan de echte machthebbers en reële verandering zou willen realiseren. Het huidige conflict draait om behoud van macht, niet om het overleven van de grotendeels fictieve seculiere Turkse staat, en nog minder om het vrijwaren van de "erfenis van Atatürk"..
(Uitpers, nr 87, 8ste jg., juni 2007)

 

F
E
E
D

B
A
C
K