De parlementaire traditie van de Koerden in het Turkse parlement begon met de Arbeidspartij van het Volk (HEP) na de algemene verkiezingen van 1991. HEP telde 18 parlementsleden in een alliantie met de Sociaaldemocratische Volkspartij (SHP). HEP ijverde voor de erkenning van Koerdische culturele en politieke rechten, maar het Grondwettelijk Hof verbood de partij op 19 juli 1993 wegens betrokkenheid "in activiteiten die de eenheid en integriteit van het land schaden".

OZDEP (Partij voor Vrijheid en Democratie) werd al in 1992 opgericht als voorzorgsmaatregel voor het geval de HEP zou ontbonden worden, maar werd nog voor haar effectieve werking zelf het voorwerp van gerechtelijke vervolging op grond van dezelfde beschuldigingen. De stichtende leden besloten daarop het niet zover te laten komen en ontbonden de partij zelf voortijdig om de consequenties van een gerechtelijke ontbinding te vermijden, namelijk een verbod op het uitoefenen van politieke activiteiten voor de betrokkenen. De Democratische Partij (DEP) werd in mei 1993 boven de doopvont gehouden. De 18 parlementsleden van HEP zouden voortaan voor DEP zetelen. Kort daarop werden voorzitter Yasar Kaya en zeven hoge partijleden gearresteerd. Daarop werden zes DEP-parlementsleden (Hatip Dicle, Orhan Dogan, Leyla Zana, Ahmet Türk, Sirri Sakik en Mahmut Alinak) veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf. Het Grondwettelijk Hof verbood de partij in juni 1994. Acht jaar later zou het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordelen dat de sluiting indruiste tegen artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De opvolger van DEP werd HADEP (Democratische Partij van het Volk). Maar de HADEP-partijleden werden gearresteerd nadat op een partijcongres (juni 1996) de Koerdische vlag in plaats van de Turkse vlag werd gehesen. De partij kreeg in 2003 een verbod opgelegd. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat ze een "centrum was voor illegale activiteiten" ter ondersteuning van de PKK. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde in 2010 dat Turkije eens te meer een inbreuk had gepleegd op artikel 11 van het EVRM over de vrijheid van vereniging. DEHAP (Democratische Volkspartij) werd opgericht na de gerechtelijke problemen rond HADEP. Een gerechtelijke procedure voor het Grondwettelijk Hof bedreigde ook deze partij met sluiting, waarop de partij zichzelf in 2005 ontbond voor het tot een veroordeling kon komen.

DTP (Partij voor een Democratische Samenleving) kwam in de plaats en nam deel aan de verkiezingen van 2007 met onafhankelijke kandidaten, de enige manier om de nationale kiesdrempel van 10 procent te omzeilen. Ze vormde een fractie in het Turkse parlement met 21 verkozenen. De DTP werd in 2009 verboden wegens activiteiten gericht tegen de eenheid en integriteit van de Turkse staat. De parlementsleden stapten over naar de nieuw opgerichte BDP (Partij voor Vrede en Democratie).

Vele honderden leden zijn inmiddels gearresteerd omwille van vermeende banden met de PKK.

(Uitpers nr. 136, 13de jg., november 2011

F
E
E
D

B
A
C
K