Erik-Jan Zürcher kreeg in 2005 een Turkse onderscheiding voor het voorlichten van Nederland over Turkije. Nu geeft hij zijn medaille terug. „Ik had het bij het verkeerde eind. Turkije kan geen deel uitmaken van Europa.”

Gepubliceerd als opiniestuk in het NRC Handelsblad op 10 mei 2016

medaille

Meer dan tien jaar geleden ontving ik van de toenmalige Turkse minister van Buitenlandse Zaken Abdullah Gül de Medal of High Distinction van de Republiek Turkije. Die onderscheiding, bestaande uit een diploma en een reusachtige, gouden medaille, werd mij feestelijk op de ambassade in Den Haag uitgereikt. Ik had de medaille te danken aan mijn inspanningen in de voorafgaande jaren om de Nederlandse politiek en het Nederlandse publiek voor te lichten over Turkije.

In de jaren 2002-2004 waren de pogingen van Turkije om lid te worden van de EU in een stroomversnelling gekomen. De nieuwe regering van de Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling van premier Erdogan maakte ernst van democratische hervormingen die van Turkije een Europees land moesten maken. In de eerste twee jaren van zijn bewind nam het Turkse parlement meer dan driehonderd wetten aan die voor het overgrote deel als doel hadden de autoritaire, door het leger gedomineerde staat te ontmantelen die een erfenis was van de militaire staatsgreep van 1980. Als beloning ging de EU in december 2004 akkoord met het starten van toetredingsonderhandelingen als aan een paar laatste eisen voldaan zou zijn. In oktober 2005 werd definitief het sein op groen gezet.

Het steentje dat ik in die jaren bijdroeg bestond uit het beargumenteren – onder andere in een rapport voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid – dat Turkije deel van Europa kon gaan uitmaken omdat het land een gezamenlijke geschiedenis met Europa deelde (het zwaartepunt van het vroegere Ottomaanse Rijk lag immers honderden jaren in Zuidoost-Europa); en dat het feit dat 98 procent van de Turken moslim was, geen hinderpaal hoefde te zijn omdat ook de islam deel van de Europese geschiedenis uitmaakte en bovendien de seculiere staat in Turkije diep wortel had geschoten. Ik bepleitte toetreding van Turkije tot de EU omdat ik vond dat Europa zijn belangen in het Midden-Oosten en de Kaukasus eigenlijk alleen met Turkije aan boord effectief zou kunnen verdedigen.

Met deze argumenten is ook een decennium later nog niets mis. Maar waar ik helemaal fout zat, was met mijn verwachting dat het toetredingsproces de democratische krachten in Turkije zou versterken en dat het de groei van de rechtsstaat onomkeerbaar zou maken. Waarschuwingen van secularistische Turken dat Erdogan de EU en het toetredingsproces gebruikte om zijn interne vijanden uit te schakelen en geleidelijk de rol van de islam in de maatschappij te vergoten, deed ik af als bekrompen bangmakerij. Maar ik had het bij het verkeerde eind en zij hadden gelijk. Kijk waar we zijn aangeland na meer dan tien gewonnen verkiezingen van Erdogan en zijn partij:

– Omdat hij dacht er de verkiezingen mee te kunnen winnen, heeft Erdogan doelbewust de oorlog tegen de Koerdische PKK weer laten ontbranden en het vredesproces met de Koerden te gronde gericht;

– Omdat hij nieuwe verkiezingen wilde toen de eerste niet het gewenste resultaat gaven, heeft hij de vorming van een coalitiekabinet gesaboteerd;

– Academici die zich distantieerden van de strijd tegen de PKK en het opblazen van het vredesproces, worden vervolgd of door hun universiteiten ontslagen;

– De media zijn aan banden gelegd en fungeren of als propagandaorganen van de regering of plegen zelfcensuur.

– Journalisten die berichten over geheime wapenleveranties van de Turkse geheime dienst aan Syrische jihadisten worden tot vijf jaar cel veroordeeld wegens het openbaren van staatsgeheimen (kennelijk is het dus toch waar wat zij zeggen).

– Het Turkse constitutionele gerechtshof wordt door de president, die verklaart geen respect voor de rechters te hebben, bedreigd.

Van Turks lidmaatschap EU kan geen sprake meer zijn. Dat moeten onze leiders zeggen

– Een premier die een minder harde koers voorstaat, wordt de laan uitgestuurd.

– Duizenden Turkse burgers worden vervolgd wegens belediging van de president.

– Europese burgers die zich kritisch over Erdogan uitlaten, zoals Ebru Umar, worden door Turkije vervolgd.

– Intussen gebruikt de partij haar machtsmonopolie om islamitische normen en waarden steeds meer bepalend te laten zijn in de maatschappij. Het is intussen op de meeste plaatsen heel wat makkelijker een gebedsruimte te vinden dan een verkooppunt voor alcohol.

Dit heeft mij tot de overtuiging gebracht dat het Turkije van Erdogan geen lid van de Europese Unie kan of mag worden. Een land waar de politiek, rechterlijke macht, de media, de universiteiten en individuele burgers – zelfs als zij in Europa wonen – de speelbal zijn geworden van een de facto dictator en de kliek om hem heen; waar de fundamentele vrijheden en de rechtsorde in feite niet meer bestaan, zo’n land kan geen Europees land zijn.

Veel van deze karakteristieken gaan natuurlijk ook op voor het Hongarije van Orban, maar Hongarije is klein en voor de EU als geheel niet meer dan hinderlijk. Turkije heeft een bevolking die acht keer zo groot is en – dat is een cruciaal punt – de helft van die bevolking steunt het beleid van Erdogan door dik en dun. Sterker nog: adoreert hem als de belichaming van het nieuwe Turkije. Een Europa waarin crises over de euro, Griekenland en vluchtelingen duidelijk hebben gemaakt dat het mondjesmaat op gedeelde waarden is gebouwd, zou een eenmaal toegetreden Turkije zoals het nu is niet kunnen temmen. Het zou aan die toetreding ten onder gaan.

Natuurlijk moet de EU, en moet Nederland, zaken doen met Turkije. We leven niet alleen op de wereld en het deel van de wereld dat mensenrechten, basisvrijheden en rechtsstaat respecteert, is beperkt. We doen ook zaken met andere staten die steeds meer in de greep van een nationalistische dictator komen – China, Rusland, Egypte. Maar het punt is dat Turkije dankzij Erdogan nu in dat rijtje thuishoort en niet in het rijtje kandidaat-leden van de EU.

Daarom gaat mijn medaille netjes verpakt terug naar de Turkse ambassade. Ik heb daar lang over geaarzeld, niet omdat ik nog illusies had over Erdogan en de zijnen, maar omdat zo’n demonstratief gebaar niet alleen mij kan schaden, maar ook de tientallen studenten en promovendi die ik in de loop der jaren heb begeleid en die naar Turkije zijn teruggekeerd.

Mijn handtekening staat op hun diploma. Maar ik heb geen keus meer en moet dit nu doen, juist omdat ik ‘Turkijedeskundige’ heet te zijn. Als protest tegen het dictatoriale wanbeleid van Erdogan in Turkije, maar ook als erkenning dat ik het twaalf jaar geleden mis had. Turkije heeft zich niet in de richting van Europa ontwikkeld, zoals in 2002-2006 het geval leek, maar sinds 2007 juist van de EU af. Zover van haar af, dat van een lidmaatschap geen sprake meer kan zijn.

Dat zouden onze politieke leiders ook onomwonden moeten durven zeggen. Het is mooi geweest.

 

Erik-Jan Zürcher is hoogleraar Turkse talen en culturen, Universiteit Leiden.

 

F
E
E
D

B
A
C
K