Hij werd op 29 juni van dat jaar door het Turkse Hof voor Staatsveiligheid ter dood veroordeeld. De uitspraak van het Europese Hof zal een scharniermoment zijn in de Europese inschatting van de Koerdische kwestie en ook niet zonder betekenis zijn voor de toetredingskansen van Turkije tot de Europese Unie.

 

De veroordeling van Öcalan in Turkije heeft betrekking op het geit dat hij vanaf 1984 de leiding nam over het gewapend verzet tegen de totale onderdrukking van de Koerden door het Turkse regime. Ten gerieve van de Europese rechters, van de internationale bewindvoerders (die persoonlijk over deze kwestie waarschijnlijk geen enkel ernstig boek of rapport hebben gelezen) en van de publieke opinie mogen in herinnering gebracht worden waarom de Koerden uiteindelijk naar de wapens hebben gegrepen. Van de etnische onderdrukking zijn er immers geen sporen te vinden in de aantrekkelijke Turkse toeristische oorden. Het diplomatiek en internationaal politiek verkeer loopt ook alleen maar langs comfortabele ambassades, mooie ministriële kabinetten of luxehotels. Vele diplomaten kennen Zuid-Oost-Turkije (Turks Koerdistan) alleen maar langs skivakanties, maar hebben nooit afgebrande dorpen bezocht of gesprekken gevoerd met gefolterde Koerden.

 

In Turkije nu wordt hardvochtig de doctrine van het “kemalisme” toegepast, genoemd naar de stichter van de moderne Turkse republiek. Door het kemalisme werd en wordt etnische verscheidenheid genegeerd en weggeschaafd. De koerden, de Chaldeeërs, de Assyriërs, de Armeniërs en alle andere etnische groepen worden opgelegd zich alleen te kleden met het Turkse burgerschap. “Eén land, één volk, één cultuur, één taal” was de kemalistische kreet dit ook de Turkse premier Tansu Ciller nog in 1993 kwam slaken in Brussel. Door de toenmalige Europese regeringsleiders, allen op beduidend rijpere leeftijd, werd deze uiterlijk bevallige dame het hof gemaakt. Maar het kemalisme installeerde een quasi fascistische eenheidsideologie op basis van die slogan, vanaf 1923 gehanteerd door het leger en door de opeenvolgende regeringen. De harde repressie tegen iedere afwijking van deze eenheidsgedachte of tegen iedere manifestatie van etnische verscheidenheid maakt Turkije tot een etnisch rampgebied.

 

De Koerden zijn vanaf 1984, na meerdere opstanden in de voorafgaande decennia (en na meerdere nationalistische opstanden in de negentiende eeuw), hiertegen militair in verzet gekomen. Het Turkse regime heeft dan, onder het voorwendsel van terrorismebestrijding, hierop een hard antwoord gegeven: intimidaties van de Koerdische bevolking, verkrachtingen, dorpsbranden, gevangennemingen, wegvoeringen, folteringen, wederrechtelijke terechtstellingen en moorden. Het regime pleegde bovendien genocide op de Koerdische taal en cultuur. De taal werd gedegradeerd tot dialect, de leefbaarheid ervan afgesneden door ze als taboe te verklaren voor alle openbare omstandigheden, evenals het gebruik ervan in het onderwijs of in publicaties. Het taboe gold ook voor alle andere Koerdische cultuuruitingen.

 

Het Turkse regime plaatste een zware wurggreep op de Koerdische identiteit. Het gebruik van de Koerdische taal en expressies van de Koerdische cultuur werden inderdaad beschouwd als staatsondermijnend, als terrorisme en dus als het ware gelijkgesteld met het opblazen van autobussen en treinen en het kapen van vliegtuigen en schepen. Maar het zijn precies deze laatste vormen van terrorisme die nooit werden opgenomen in de Koerdische strategische planning. De Koerden hebben zich onthouden van de gekende terroristische technieken: het onverwacht toeslaan, het treffen van onschuldige slachtoffers om aan anderen de boodschap te brengen, het optreden ten overstaan van ongewapenden, het toebrengen van zinloze schade. De beperkte aanslagen in Turkije en in de diaspora waren gericht tegen de tegenstrevers, de gevechten tegen de hun gekende gewapende vijanden, het Turkse leger en zijn collaborateurs, de dorpswachters, die actief meewerkten aan het verraad en de onderdrukking van de Koerden.

 

De Koerdische opstand in 1984 was niet het gevolg van een onweerstaanbare drang om in het terrorisme te stappen. De negatie en de vernietiging van de Koerdische identiteit was niet langer aanvaardbaar, evenmin de daarmee samenhangende repressie. Hierop is, naar ons oordeel, het ethisch principe van de “contrastervaring” van toepassing, met name de ervaring van vormen van geweldpleging die niet meer kunnen aanvaard worden. Het basisuitgangspunt blijft natuurlijk dat geen enkele vorm van geweld goed te keuren is, noch in hoofde van de onderdrukker, noch in hoofde van de onderdrukte. Ethici van de KU Leuven lanceerden hieromtrent het principe dat geweld zolang mogelijk moet uigesteld worden en dat men zich moet laten inspireren door een contextueel (rekening houdend met de context) en prudent (of wijsheid gericht) pacifisme en door de dominante ethische imperatief van de vrede.

 

Welnu, de Koerden hebben de moed gehad om, ondanks hun uiterst moeilijke situatie, vanaf 1993 het geloof in de militaire actie te vervangen door een filosofie van vrede. In tegenstelling met de incorrecte voorstelling in sommige publicaties, hebben ze, niet nadat Öcalan begin 1999 in Nairobi gekidnapt werd, maar al in 1993 spontaan een wapenstilstand aangeboden. Dit gebeurde een tweede maal in 1994 en nog eens in 1998. men was bereid de wapens in te ruilen voor een politieke dialoog tot oplossing van de Koerdische kwestie binnen de staatsgrenzen van Turkije.

 

Op 5 december 1998 formuleerde Öcalan tijdens een interview met ons in zijn gevangenisverblijf te Rome als bouwstenen voor de oplossing van de Koerdische kwestie: een oplossingen binnen de grenzen van Turkije; meer democratie in Turkije; pluralisme en respect voor de verschillende talen, culturen en godsdiensten; grondwettelijke erkenning van de Koerdische identiteit; een federaal systeem geïnspireerd op België en Zwitserland, het stopzetten van de militaire operaties; een internationale onderzoekscommissie op het terrein; de terugkeer van de vluchtelingen en de politieke gevangenen; deelname van alle partijen aan de politieke dialoog; het opzetten van een economisch ontwikkelingsprogramma; in Zuid-Oost-Turkije dezelfde juridische en administratieve inrichting als in de rest van het land; medewerking van het Europese Unie en onderzoek op het terrein door een internationale commissie van de eventuele criminele feiten met daarna berechting van alle schuldigen.

 

In Straatsburg oordelen over Öcalan kan niet zonder te oordelen over het Koerdische onderdrukkingsverhaal en over het Koerdische voorstel vanaf 1993 om de wapens te vervangen door politiek overleg. De grootmachten hebben, omwille van militaire en economische belangen, hierbij het hoofd omgedraaid. Het Turkse regime heeft dit genegeerd. Zal Europa dan toch nog de ogen sluiten voor schrijnende vormen van etnische en culturele genocide? Zal het Hof de moed hebben niet naar de pijpen te dansen van de Turkse generaals?

Hugo Van Rompaey, eresenator

(CD&V), doctorandus theologie

Derwich M. Ferho, directeur Koerdisch Instituut Brussel

F
E
E
D

B
A
C
K