Het grootste obstakel in de vredesplannen van de AKP is mogelijk de AKP zelf

Met veel vertoon kondigt de AKP oplossingen aan voor de Koerdische kwestie, de ‘Koerdische opening’ gedoopt. Grotere vrijheden voor radio- en televisie-uitzendingen in de Koerdische taal en de oprichting van een universitaire afdeling Koerdische taal- en letterkunde, zijn enkele van de beloftes. Maar in het huidige trompetgeschal klinken zo nu en dan ook valse noten. Zo haalde president Abdullah Gül vorige week nog uit naar de toegestroomde pers, en maande hen aan niet te speculeren over onderhandelingen met de Arbeiderspartij van Koerdistan (PKK) en haar leider Abdullah Öcalan, die zich in Turkse gevangenschap bevindt.

Öcalan zijn ‘vredesplan’ wordt nu overhandigd aan de regering. Precies 25 jaar geleden verklaarde de PKK de oorlog aan de Turkse staat. Een gewapende strijd moest brengen wat langs legale weg toen onmogelijk leek: democratische rechten voor de Koerden. De inzet van Öcalan en de PKK was aanvankelijk niets minder dan een onafhankelijke staat, maar van dat idee werd al in 1993 afscheid genomen. De door de PKK geleide strijd heeft de Koerdische kwestie uiteindelijk op de politieke agenda gezet, maar daartoe hebben de Koerden in Turkije een zware tol betaald. 40.000 doden zijn gevallen, waarvan bijna 35.000 Koerden, tussen de 1 en de 3 miljoen Koerden zijn ontheemd geraakt, en ongeveer 3.000 dorpen zijn door militaire campagnes van het leger ontruimd en vernietigd.

De AKP beweert dat een oplossing in de maak is, maar hooggespannen verwachtingen dienen getemperd te worden. Het blijft onduidelijk wanneer er ruimere uitzendrechten in het Koerdisch komen en wanneer de universiteit haar deuren zal openen voor colleges Koerdische taal en literatuur, en of deze toezeggingen stand zullen houden. De oppositie heeft al bezwaar aangetekend, en het zou niet de eerste keer zijn dat het Grondwettelijk Hof vanuit haar verheven positie door het parlement aangenomen wetten en wijzigingen ongeldig verklaard. Bovendien is het compleet onduidelijk hoe het ‘totaalpakket’ van de ‘Koerdische opening’ er dan wel mag uitzien. Ondertussen schreeuwt de oppositie dat deze initiatieven het einde van Turkse Republiek inluiden en heeft de top van het leger expliciet aangegeven welke grenzen beter niet overschreden worden.

Ministers van de AKP reizen het land af om vele tientallen vertegenwoordigers van de civiele samenleving de hand te schudden en te luisteren naar hun suggesties voor een oplossing van de ‘Koerdische kwestie’. Menig vertegenwoordiger stelt echter dat de AKP zélf een ferm standpunt moet innemen, om niet platgewalst te worden door de oppositie, die iedere opening naar de Koerden in Turkije afwijst. Meer culturele rechten zijn niet de belangrijkste kenmerken van zo’n ferm standpunt. Waar het op aankomt is een politiek vergelijk met de PKK. Zelfs het voorstel van een prominent AKP-lid om een amnestieregeling te treffen, met uitzondering van de circa 200 kaderleden van de partij, is onvoldoende. De PKK is overtuigd van de historische legitimiteit van haar strijd, terwijl amnestie een kwijtschelding van straf of schuld impliceert. De organisatie is bereid mee te werken aan een proces, waarbij haar strijders en kader worden geïntegreerd in de samenleving, op voorwaarde dat ook het politieke systeem wordt gedemocratiseerd.

Het grootste obstakel in de vredesplannen van de AKP echter is mogelijk de AKP zelf. Indien de partij, gesteund door Europese beleidsmakers en politici, blijft vasthouden aan het geloof dat er een eind kan komen aan het gewapende conflict buiten de PKK om, leidt de ‘opening’ slechts naar een donkere steeg. Het is naïef te denken dat er een oplossing mogelijk is zonder de PKK. De vraag rijst of de AKP met haar ‘Koerdische Opening’ niet slechts uit is op mooie punten in het jaarlijkse vooruitgangsrapport van de Europese Commissie – dat er gauw zit aan te komen – of werkelijk een duurzame uitweg zoekt uit het conflict. In het laatste geval zal de ‘Koerdische opening’ méér moeten inhouden dan de gestes die we tot op vandaag gezien hebben.

Marlies Casier is onderzoekster bij de Middle East and North Africa Research Group aan de UGent. Joost Jongerden is verbonden aan het Departement Maatschappijwetenschappen van de Wageningen Universiteit.

De Standaard, 31.08.2009, p. 43

 © Corelio

F
E
E
D

B
A
C
K