In de nacht van 18 op 19 juni doodde de PKK, de gewapende arm van het Koerdische nationalisme, een tiental Turkse soldaten bij een aanval op de grenspost van Semdinli bij Irak.  Sinds april staat de teller nu al op 50.  De Turkse regering is gealarmeerd. Het leger zet zich schrap, maar alle voorbije offensieven van de Turkse militairen ten spijt is de PKK alive and kicking.
Al vele maanden gist het in Zuid-Oost-Anatolië, waar de meeste Turkse burgers van Koerdische komaf zijn. In december van vorig jaar begroef het Grondwettelijk Hof de DTP die langs parlementaire weg opkwam voor de Koerdische zaak in het ‘kerkhof van partijen’ dat Turkije is. 2700 Koerdische kinderen zitten in de gevangenis voor hun aandeel in protestacties. De ‘Koerdische Opening’, een plan van de Turkse premier Erdogan om een oplossing te vinden, komt niet van de grond. Wegens verzet van de kemalisten, de aanhangers van staatsstichter Mustafa Kemal Atatürk, veranderde de regering de naam van het plan zelfs in ‘Democratische Opening’. Termen die verwijzen naar alles wat Koerdisch is, liggen nog altijd moeilijk in het streng unitaire, centralistisch bestuurde Turkije. Dat het probleem ook te maken heeft met identiteit, taal en cultuur wordt weggerationaliseerd door voorstellen voor een socio-economische opwaardering van de regio. Maar zelfs die plannen – als ze al zouden volstaan – komen, 87 jaar na de stichting van de Turkse republiek, te laat. De Turkse Koerden willen uiteraard betere leefomstandigheden, maar ze willen ook hun identiteit bewaard zien. Vele voelen zich als burgers ‘van Turkije’, zoals een Turkse professor ooit tevergeefs als voorstel opperde, en die idee zou het best tegemoet komen aan de veelheid van identiteiten op Turkse bodem.  De Turkse eenheidsstaat heeft daar geen oren naar. ‘Gelukkig is hij die kan zeggen dat hij Turk is’, zoals Atatürk ooit uitriep in de hoop op een gemeenschappelijk natievormend project door assimilatie. In de idee van de ‘ene (Turkse) natie’ kunnen vele Koerden ‘van Turkije’ zich  niet vinden, en de PKK rekruteert onder hen. Nu flakkert de strijd tussen de PKK en de Turkse staat weer op. Allerlei plannen doen de ronde in Ankara. De oppositiepartij MHP wil dat de noodtoestand weer afgekondigd wordt in het Zuid-Oosten, zoals in de jaren 1987-2002. De Turkse civil society ziet dat niet zitten: de noodtoestand zou de PKK juist groot gemaakt hebben. De Britse journalist Christopher de Bellaigue schreef in zijn op veldwerk gebaseerd boek ‘Rebel Land’ dat de PKK in de jaren ’90 zelfs bepaalde gedeelten van oostelijk Turkije beheerste. Een ander ‘fantastisch’ plan is een correctie van de grens met Irak: Turkije zou een stuk van zijn grondgebied inruilen tegen de aanhechting van een zone in Noord-Irak om zo de PKK die er zich schuilhoudt beter  te kunnen bestrijden. Aan beide plannen ligt een militaire logica ten grondslag. Erdogan sluit zich daarbij aan. Met elke dode Turkse soldaat groeit de druk op hem om af te rekenen met de PKK. ‘Ze zullen verzuipen in hun eigen bloed’, buldert hij. Maar het zou beter zijn, mocht er in plaats van bloed meer inkt vloeien in Turkije, inkt voor een nieuwe grondwet met meer vrijheden,  inkt voor wetten die een democratische, niet-militaire oplossing mogelijk moeten maken voor de Koerdische kwestie. Al het geweld, al het gepraat over ‘terroristen’, heeft niet gebaat, als de staat na 87 jaar onrust in Koerdisch rebellenland nog altijd moet dromen van een finale afrekening.  Zou er niet beter wat meer nagedacht worden over een staatsvorm die de verschillende identiteiten met elkaar verzoent?  In Turkije zijn er verschillende organisaties van het middenveld mee bezig, zoals de Turkish Economic and Social Studies Foundation (TESEV). Ze discuteren over meer democratie en rechten voor andere identiteiten. Democratie in plaats van paternalisme: soms loopt de maatschappij vooruit op vader staat.

Dirk Rochtus doceert internationale politiek aan de Lessius Hogeschool Antwerpen.

F
E
E
D

B
A
C
K