De staat Syrië en het Ba’ath-regime
In 1920, na het ineenstorten van het Ottomaanse rijk werd Syrië een Frans mandaatgebied. De twee jaar die aan deze Franse invasie voorafgingen was Syrië een koninkrijk met aan het hoofd koning Faisal. De onafhankelijke Syrische staat, die toen onder meer nog het huidige Libanon omvatte, had weliswaar onzekere grenzen en een zeer rudimentaire administratie. Toen de Fransen hun intrede deden werd het gebied opgesplitst en probeerden zij van Syrië een echte natiestaat naar Europees model te maken. Ze zagen het als hun taak om de Europese, of liever Franse cultuur over te brengen op de autochtonen. Dat de Arabieren zelf een rijke culturele en literaire erfenis bezaten liet hen koud. In de jaren 1924-1925 woedde er een grootschalige burgeroorlog in Syrië. Damascus en andere Syrische steden werden gedurende de mandaatperiode verschillende keren gebombardeerd om het verzet te fnuiken, in 1925, 1926 en in 1945. Na een laatste opstoot van Arabisch verzet in 1944, verkreeg Syrië uiteindelijk haar onafhankelijkheid in 1945.
Van 1958 tot 1961 vormde Syrië samen met Egypte de Verenigde Arabische Republiek. Na de revolutie van 1963 kwam de socialistische pan-Arabische Ba’ath-partij aan de macht. Deze populistische partij regeert het land op autoritaire wijze tot op de dag van vandaag. De Ba’ath-partij vond in Syrië aanvankelijk grote steun bij verschillende bevolkingsgroepen die geen toegang hadden tot de beslissingscentra van de staat, zoals de arbeiders en de boeren, en bij achtergestelde minderheden, meer bepaald de Alawi’s.
De bestaande economische basis van de burgerlijke klasse werd vernietigd door socialistisch geïnspireerde hervormingen. Alle industrieën, inclusief de lucratieve energiesector, werden genationaliseerd. De inkomsten uit oliewinning waren cruciaal voor het reorganiseren van de staat en de economie. De grootgrondbezitters werden van hun politieke macht beroofd door vergaande landhervormingen. Een grote groep landlozen kwam in het bezit van kleine landbouwbedrijfjes die afhankelijk waren van de staat. Staatsonderwijs en werkgelegenheid in de publieke sector creëerden in de loop der jaren een tamelijk grote ambtenarenklasse, in dienst van de staat. Diegenen die aanvankelijk weinig of geen bezit hadden konden dankzij het onderwijs, de publieke sector en een gesubsidieerde landbouw hun levensstandaard aanzienlijk verhogen. De geletterdheid in het land bedroeg in 1960 ongeveer 36%, in 1979 was dat reeds 62%. Momenteel is ruim 60 % van de lagere klassen lid van de Ba’ath-partij. Het regime kan dus steunen op een tamelijk grote en stevige sociale basis. Dit samen met een autoritaire controle over de civiele maatschappij en de oppositie maakt dat de Ba’ath-partij al 40 jaar onafgebroken aan de macht is. Generaal Hafez al-Assad was dertig jaar lang de verpersoonlijking van die macht. In 1970 werd hij president van Syrië en hij bleef dit tot aan zijn dood in juni 2000.
Syrië
Hoofdstad: Damascus
Oppervlakte: 185.180 km² (waarvan 1.295 km² bezet door Israël)
Bevolking: ca. 17,5 miljoen
Bevolkingsgroepen: 90,3% Arabieren; 9, 7% Koerden, Armeniërs en Assyriërs
Islam is de grootste religie: 74% is soennitisch; Alawieten, Druzen en andere moslimsektes zijn goed voor 16%; 10 % van de bevolking is christen.
Officiële taal: Arabisch
Geletterdheid: 74%
Huidige leider: president Bashar al-Assad. Hij is ook de leider van de regerende Ba’ath-partij en de opperbevelhebber van het leger.

Oppositie
De Ba’ath-partij had natuurlijk ook zijn tegenstanders. De bourgeoisie of burgerlijke handelsklasse die het meest te verliezen had bij het indijken van de liberale economie was van bij het begin de grootste vijand van het regime. Maar politieke oppositie werd niet geduld en met behulp van het sterk ideologisch gepolitiseerde leger werd elke vorm van verzet onderdrukt. Van 1978 tot 1982 heerste er een Islamistische rebellie. De religieuze hoogwaardigheidsbekleders binnen de soennitische strekking van de Islam (Ulama), waren niet bepaald gelukkig met het seculiere Ba’ath-regime. Ze hadden ondanks het controlerende karakter van de staat, een relatief grote autonomie kunnen behouden en ze bezaten daardoor de macht om zich te verzetten. Het politieke Islamisme van de Syrische Ulama ontstond in de steden, op plaatsen waar religieuze instituties en de voorvechters van vrije handel zich verenigden. Islam stond voor de uitschakeling van het socialisme, de ideologische concurrent. Het politieke Islamisme slaagde er in een complexe organisatie uit te bouwen met vertegenwoordigers over het hele land en militaire afdelingen. De staat reageerde met repressieve maatregelen. De moskeeën, religieuze bewegingen en beroepsverenigingen werden grondig doorgelicht en gezuiverd van subversieve elementen. De controle van de staat over de maatschappij werd nog verscherpt, en een mogelijke evolutie naar politiek pluralisme en de ontwikkeling van een vrije pers werden helemaal uitgesloten. Vanaf het midden van de jaren tachtig was er sprake van een zekere detente in de strijd tegen het Islamisme. Het Ba’ath-regime probeerde de Islamistische leiders te coöpteren en slaagde er op die manier in om de steun te verkrijgen van een aantal gematigde religieuze machthebbers. In 1992 werd zelfs een grote groep Islamisten, die vast zaten als politieke gevangenen, vrijgelaten. Zolang ze zich met louter religieuze kwesties bezighouden zoals het verspreiden van Islamitische waarden gedoogd het regime de activiteiten van de religieuze organisaties.
Economische ontwikkeling Hoewel het regime over de jaren heen zeer onverdraagzaam bleef tegenover gelijk welke politieke oppositie, nam ze onder druk van de omstandigheden wel een versoepelende houding aan op economisch vlak. In de jaren tachtig heerste er namelijk een economische crisis. De inflatie, de corruptie en de dalende olie-inkomsten beperkten aanzienlijk de mogelijkheden van de staat om de levensstandaard van de bevolking op peil te houden. Het was in die periode vooral de bloeiende smokkelhandel met de buurlanden en in het bijzonder met Libanon, die de economie van Syrië draaiende hield. De staat was niet meer in de mogelijkheid om voldoende jobs te voorzien en de hoogst geschoolde krachten vluchtten naar het buitenland in de hoop daar wel werk te vinden (braindrain). Om deze braindrain en de binnenlandse dreiging van een geschoold leger van werklozen tegen te gaan, liet het regime private elementen in de nationale economie toe. Een serie van liberaliserende maatregelen moest de inefficiënte publieke sector gradueel hervormen.
Tegen de jaren negentig werd de private sector al als een volwaardige motor voor groei beschouwd binnen de geregulariseerde economie. In mei 1991 werd een wet gestemd die de private investeringen moest stimuleren in de sectoren die traditioneel voorbehouden waren aan de staat. Maar de nieuwe private burgerij was nog altijd afhankelijk van staatscontracten en van licenties in monopoliesectoren. Ondanks de reële groeicijfers in het begin van de jaren negentig stagneerde de Syrische economie terug vanaf 1994. Onder meer de olie-inkomsten waren opnieuw sterk gedaald. Naast puur economische factoren, wordt de stagnatie ook toegeschreven aan de wijdverbreide corruptie binnen het regime. Ook binnen de jongere en kleinere privÃ(c)-sector beletten corruptie en vriendjespolitiek het efficiënt toepassen van een rationeel economisch beleid. Licenties worden bijvoorbeeld bijna uitsluitend uitgereikt aan vrienden van het regime. Corruptie komt economische groei zeker niet ten goede maar in hoeverre het echt doorslaggevend is bij het verklaren van de economische crisis in Syrië valt te bezien. In de periodes dat er geen sprake was van economische stagnatie tierden corruptie en nepotisme namelijk ook welig.
Bachar al-Assad
De voorspelling van heel wat waarnemers, dat Syrië in een staat van complete chaos zou terechtkomen na de dood van Hafez al-Assad, bleek niet correct. Toch was de toestand van het land in juli 2000, toen de zoon van Hafez al-Assad, Bachar al-Assad aan de macht kwam, op zijn minst problematisch te noemen. Vooral de economische situatie was catastrofaal. Het inkomen per inwoner was lager dan het gemiddelde inkomen van de andere landen in het Midden-Oosten en het noorden van Afrika; de totale schuld van het land bedroeg 130% van het totale nationale inkomen; er heerste een enorme werkloosheid; en de gegeerde olie-inkomsten verminderden zienderogen. Vader Assad had tijdens zijn presidentschap, en vooral tijdens de laatste jaren van zijn bewind, de poorten naar de volledige liberalisatie van de economie al geopend. Onder Bachar ondergaat Syrië een verdere maar geleidelijke economische liberalisatie en modernisatie. De private sector wordt aangemoedigd. Zo liet de nieuwe president enige tijd geleden een wet goedkeuren die de oprichting van privÃ(c)-banken toestond. De economische hervormingen die noodzakelijk zijn om van Syrië een schakel in de gemondialiseerde kapitalistische economie te maken, kunnen echter niet doorgevoerd worden zonder een gecreëerde staatselite op de tenen te trappen. Dat Bachar al-Assad door diezelfde Ba’ath-elite aan de macht gebracht is, maakt het hervormingsproces een delicate zaak. Zoon Assad wordt er trouwens door bepaalde Arabische pers van beschuldigd wel hervormingen door te voeren, maar er toch voor te zorgen dat de oude elites, zijn persoonlijke entourage en zijn familie economische machtsposities verwerven binnen het nieuwe systeem. Nochtans heeft Bachar al een aantal bescheiden inspanningen geleverd om de corruptie in Syrië in te dijken maar dan vooral op een lager niveau.
Op het gebied van de democratie en de mensenrechten zag de overname van de macht door Bachar al-Assad er in het begin veelbelovend uit. Een van de eerste wapenfeiten van Bachar was de vrijlating van honderden politieke gevangenen in november 2000. Ook de immense portretten waarmee de personencultus rond de vorige president in stand gehouden werd, verdwenen uit het straatbeeld. Vlak na zijn aanstelling tot president voerde Bachar al-Assad zelfs een aantal maatregelen door die de persvrijheid vergrootten, maar de perswet die niet lang erna in voege trede beperkte die vrijheid opnieuw. De media staan vandaag net zoals vroeger volledig onder controle van de regerende Ba’ath-partij. Ondanks de stijgende modernisatie van de maatschappij (het invoeren van het internet) en de economische liberalisatie blijkt het autoritaire leiderschap zeer duurzaam in Syrië. Nu het regime zich heeft opengesteld voor private kapitalistische investeringen zal de nieuwe ondernemersklasse wel ijveren voor een strengere wetgeving (bijvoorbeeld tegen corruptie) en voor een algemene vermindering van de staatsmacht in de economie. Het wil echter allerminst zeggen dat deze burgerij ook zal streven naar een politieke liberalisering of een democratisering van het regime. Dit zou namelijk een potentiële populaire massamobilisatie kunnen teweegbrengen tegen de dominantie van kapitaal en de kapitalisten in de maatschappij. Democratie wordt in Syrië momenteel niet beschouwd als een stimulerende factor voor het behoud van de stabiliteit, het bevorderen van de economie en het tevreden stellen van buitenlandse bedrijven die opereren in Syrië. Hoewel door velen aangenomen wordt dat een liberalisatie van de economie onvermijdelijk leidt tot een liberalisatie van de politiek (modernisatietheorie), lijkt Syrië zich bij de lijst van landen te voegen die deze maatschappelijke theorie ontkrachten.
De Golan-hoogte
Het buitenlands beleid van de Ba’ath-partij draaide van bij het begin helemaal rond het Arabisch-Israëlisch conflict. In de zesdaagse oorlog van 1967 (tussen de Arabische landen en Israël) verloor Syrië de Golan-hoogte, een gebied ten Zuid-Westen van het land, aan Israël. De Joodse staat annexeerde het gebied formeel in 1981 en houdt het tot vandaag bezet. Het waterrijke land is van onschatbare waarde in een regio die te kampen heeft met waterschaarste. Vandaag staat de Golan in voor een derde van de Israëlische zoetwatervoorraad. Er zijn in het betwiste gebied 42 Israëlische kolonies gevestigd waarin ongeveer 20.000 Israëlische kolonisten wonen. Dat is de helft van de volledige populatie in het gebied.
Israël en Syrië zijn officieel nog altijd in staat van oorlog. Hafez al-Assad heeft zich altijd keihard opgesteld tegenover Israël en weigerde lange tijd pertinent deel te nemen aan vredesgesprekken. Hij vond dat de Arabische landen zich als een blok moesten opstellen tegenover Israël. Alleen een regionaal vredesakkoord was volgens Assad aanvaardbaar, geen bilaterale gesprekken die zouden uitdraaien op aparte vredesakkoorden. Door zichzelf als de pleitbezorger van het Arabisch nationalisme te profileren in de strijd tegen Israël, kon de Syrische leiding zich van een aanzienlijke legitimiteit verzekeren bij de eigen bevolking. De Syrische houding dwong bovendien respect af bij de bevolking van de andere Arabische landen. De sterkste politieke identiteit in de regio was, en is immers nog altijd, het ‘Arabisch zijn’.
Ondanks de anti-Israëlische pijler van het buitenlands beleid besloot Hafez al-Assad begin jaren negentig toch om deel te nemen aan de vredesgesprekken van Madrid. Het verdwijnen van een wereldmacht als de Sovjetunie zal ongetwijfeld meegespeeld hebben bij het nemen van deze beslissing. De socialistisch geïnspireerde staatseconomie en de steun die het land kreeg van de Sovjetunie tijdens de jaren 80 hadden ervoor gezorgd dat Syrië niet bepaald populair was bij de leiders van de overgebleven wereldmacht, de Verenigde Staten. De weigering van Syrië om deel te nemen aan officiële vredesgesprekken met Israël, maakte het land zo mogelijk nog meer gehaat bij de Amerikanen. Een strategisch inschikkelijke houding tegenover de Verenigde Staten was duidelijk een interessante zaak binnen de nieuwe wereldorde . Wat ongetwijfeld ook heeft bijgedragen tot de beslissing om tot een verzoening te komen met Israël, is het inzicht dat vrede in de regio zou kunnen leiden tot een golf van private Arabische en buitenlandse investeringen. De Syrische zakensector zou zich ten volle kunnen ontwikkelen en het land zou zich gemakkelijker kunnen inschakelen in de mondiale kapitalistische economie. Het leger zou aanzienlijk afgeslankt kunnen worden, een kostenbesparende operatie, en bovendien zou een vredesakkoord de president een behoorlijk politiek kapitaal opleveren op de internationale politieke scène. Assad bood Israël de garantie op een totale vrede in ruil voor de volledige terugtrekking van Israël uit alle bezette gebieden. De gesprekken draaiden op niets uit.
Na de Oslo-akkoorden van 1993, waarbij de Palestijnse president Yasser Arafat tot een (overigens zeer asymmetrische) bilaterale overeenkomst was gekomen met de staat Israël, bleek de Arabische onverzettelijke houding tegenover Israël volledig gebroken. Na Oslo volgde het vredesakkoord tussen Israël en Jordanië. Oman, Qatar, Marokko, Tunesië en Mauritanië knoopten diplomatieke relaties aan met de Joodse staat.
Tegen het einde van de jaren negentig achtte Syrië de tijd rijp om ook tot een normalisatie van de relaties met Israël te komen en te streven naar een rechtvaardig vredesakkoord. Concreet betekende dit voor Syrië een volledige terugtrekking van het Israëlisch leger uit de Golan (overeenkomstig de VN-resoluties 242 en 338), een ontmanteling van de kolonies daar en een bereidheid van Israël om over de waterkwestie te onderhandelen.
Ondanks het feit dat de Israëlische premier Barak bereid was een deel van de Golan terug te geven aan Syrië sprongen de gesprekken tussen hem en Hafez al-Assad af in het voorjaar van 2000. Er kon voor Barak immers geen sprake zijn van een teruggave van het strategisch belangrijke gebied langs de Oostelijke kust van het meer van Galilea. Syrië mocht geen toegang krijgen tot Israël’s belangrijkste drinkwaterbron. Maar het betwiste land was voor 1967 een deel van Syrië, en Assad bleef bij zijn oorspronkelijke doel om het volledige bezette gebied terug te winnen. Volgens sommige waarnemers heeft de Syrische president in 2000 zijn kans verspeeld op het begin van vrede in de regio. Gezien de machtsverhoudingen zal er namelijk niet gauw een beter voorstel dan dat van Barak opduiken. De regering Sharon, gesterkt door de eeuwige steun van de Verenigde staten is alleszins niet bereid tot enig compromis.
Bachar al-Assad heeft eind 2003 de wens geuit om opnieuw tot vredesgesprekken met Israël te komen. Het uitgangspunt van de Syrische president is wel nog altijd hetzelfde als dat van zijn vader, namelijk een volledige restitutie van de grenzen van voor 1967. Onder Sharon verwerpt Israël echter alle voorstellen (of ze nu publiekelijk of in het geheim gedaan worden) om zoals Syrië wil, de vredesgesprekken verder te zetten op het punt waar ze in 2000 waren afgesprongen. Ondanks de recente, eerder symbolische uitnodiging tot onderhandelingen van de Israëlische president Moshe Katsav (waar Syrië trouwens niet op ingegaan is), is de houding van Israël tegenover de Syrische avances nog nooit zo onverschillig geweest. Sharon riep onlangs zelfs nog een ministeriële commissie bijeen die een nieuw koloniaal expansieproject moet lanceren op de Golan-hoogte. Om zeker te zijn dat Syrië de boodschap goed begrepen heeft, zei de Israëlische minister van Landbouw, Yisrael Katz, naar aanleiding van dit nieuwe koloniale project: “De Golan maakt integraal deel uit van het Israëlische grondgebied, de Israëlische regering heeft geenszins de intentie om de controle over dit gebied op te geven en deze positie wordt gesteund door het grootste deel van de publieke opinie in Israël”.
Syrië zit ondertussen geklemd tussen twee vijandige buren. Langs de ene kant is er Israël en langs de andere kant het door de Amerikanen bezette Irak. De dreiging van Amerikaanse sancties en de oorlog in Irak maken dat Syrië zich in een uitermate zwakke positie bevindt. Sommigen beschouwen de onderhandelingsvoorstellen van Assad dan ook als een listige poging om de Amerikaanse druk wat te verlichten, maar de Syrische president beseft maar al te best dat uiteindelijk alleen een echt vredesakkoord de positie van het huidige Syrië kan veilig stellen in het Midden-Oosten van de toekomst.
Bronnen:
HINNEBUSCH (Raymond A.), ‘Sate, Civil Society and Change in Syria’.
BLANFORD (Nicholas), ‘Hizbollah in the Firing Line’, Middle East Report, 28 april 2002.
BOUNAJEM (Michel), ‘Une libÃ(c)ration de la presse à pas comptÃ(c)s’, Arabies, maart 2001, nr. 171, pp. 46-47.
CAHEN (Judith), Les dÃ(c)boires du printemps de Damas, Le Monde Diplomatique, november 2002.
HADIDI (Subhi), ‘Le dilemme de Bachar al-Assad’, Le Nouvel Afrique Asie, maart 2004, nr. 174, pp. 42-44.
MELHEM (Hisham), Syria between two transitions, Middle East Report, maart 2003.
http://news.bbc.co.uk
http://monde-diplomatique.fr

F
E
E
D

B
A
C
K