De werkelijkheid is dat de repressie tegen Koerdische politici de afgelopen 2 jaar is toegenomen en daarmee de voedingsbodem  voor meer geweld.

De PKK heeft in een spectaculaire aanval op verschillende militaire posten in de grensregio met Irak 21 Turkse soldaten gedood. Het Turkse leger reageert met het inzetten van grondtroepen in Noord-Irak dat al sinds deze zomer wordt bestookt met luchtaanvallen en artilleriegeschut. Op de PKK-aanval is internationaal verontwaardigd gereageerd. De Belgische minister van Buitenlandse Zaken Steven Vanackere “veroordeelt met klem de recente aanvallen door de terroristische organisatie PKK”. Ons land “drukt zijn volledige solidariteit en sympathie uit jegens de Turkse autoriteiten, evenals jegens de getroffen families”. De minister “steunt eveneens de Turkse autoriteiten in hun inspanningen om een politieke oplossing te vinden voor het Koerdische vraagstuk”.

Turkije is een belangrijke NAVO-bondgenoot en kandidaat-lid van de Europese Unie. Dat mag dan al een verklaring zijn voor deze onkritische steunbetuiging aan de Turkse regering, de feiten geven een heel ander beeld van het decennia oude conflict in het zuidoosten van Turkije en de zogenaamde ‘inspanningen’ van de regering voor een politieke oplossing.

Eerst toch even de juiste chronologie. De nieuwe golf van geweld kwam er nadat het Turkse leger begin mei 2011 19 PKK-strijders doodde bij twee afzonderlijke incidenten. Het klopt wel dat de PKK enkele maanden eerder een einde gemaakt had aan een eenzijdig staakt-het-vuren, maar dan wel omdat de Turkse regering weigerde tegemoet te komen aan vijf eisen: een stopzetting van de militaire operaties tegen de PKK; de vrijlating van Koerdische politici; het betrekken van de al twaalf jaar gevangen zittende PKK-leider Abdullah Öcalan bij onderhandelingen; de oprichting van commissies die de Koerdische kwestie onderzoeken; de afschaffing van de 10% kiesdrempel. Al bij al geen onredelijke punten, maar die niet gemakkelijk in te willigen zijn in een sterk nationalistisch staatsbestel.

Het zag er enkele jaren geleden nochtans veelbelovend uit, toen er heel wat politieke pogingen werden ondernomen om een einde te maken aan de discriminatie van de Koerden en het geweld in de regio. Maar terwijl in de zomer van 2009 met veel bombarie de zogenaamde ‘Koerdische opening’ werd gelanceerd – in het nationalistische Turkije gauw herdoopt tot ‘democratische opening’ – en het parlement plots nooit eerder geziene discussies voerde over de Koerdische kwestie, kregen Koerdische politici op het terrein te maken met de repressie van het staatsapparaat.

In december 2009 arresteerden de autoriteiten een tiental Koerdische burgemeesters en heel wat Koerdische activisten. Kort daarvoor had het Grondwettelijk Hof de Koerdische politieke partij DTP (Partij voor een Democratische Samenleving), die 21 zetels in het parlement telde, verboden. Het was al de zesde keer dat een belangrijke pro-Koerdische partij werd ontbonden de afgelopen twintig jaar. Twee parlementsleden werden uit het parlement gezet en samen met 35 andere partijleden kregen ze een verbod om de komende vijf jaar lid te zijn van een politieke partij. Het Hof oordeelde dat de DTP activiteiten ontplooide tegen de ondeelbaarheid van de Turkse staat. De regerende Turkse partij, AKP, steunde de opheffing van de DTP door te suggereren dat ze banden had met de PKK en de vergelijking te maken met de Spaans-Baskische partij Herri Batasuna die door het Spaans grondwettelijk Hof in 2003 werd verboden omwille van de banden met de ETA.

Meteen na de ontbinding van de DTP werd de Koerdische politieke beweging vertegenwoordigd door een nieuwe, reeds een jaar eerder opgerichte partij, de BDP (Partij voor Vrede en Democratie). Deze behaalde tijdens de verkiezingen van juni 2011 een succesvolle overwinning door via een systeem van onafhankelijke kandidaten 36 zetels binnen te halen (5,8 procent). De aanloop naar de verkiezingen verliep woelig omdat zeven van de door de BDP gesteunde onafhankelijk kandidaten, onder wie de populaire Leyla Zana en Hatip Dicle, van de Turkse kiescommissie aanvankelijk een verbod kregen om op te komen omdat ze ooit al een gevangenisstraf hadden uitgezeten wegens politieke ‘misdaden’. In het geval van Leyla Zana bestond de ‘misdaad’ erin dat ze in 1991 als verkozen parlementslid in het Koerdisch haar hoop uitdrukte "dat Koerden en Turken in een democratisch bestel vreedzaam naast elkaar zouden kunnen leven". Ze werd daarvoor veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf.

Toen de kiescommissie kort na de verkiezingen van juni 2011 ook nog eens een BDP-verkozene zijn parlementszetel ontzegde, beslisten de overige BDP-parlementsleden om het parlement te boycotten. Inmiddels zitten 6 BDP-verkozenen achter de tralies, opnieuw omwille van vermeende banden met de de PKK. Sinds eind 2009 zijn er inmiddels duizenden Koerdische activisten en politici gearresteerd. Er is vorig jaar een megaproces gestart tegen 151 prominente Koerdische politici, onder wie tal van burgemeesters, die elk tot 15 jaar celstraf riskeren. Telkens opnieuw voor dezelfde beschuldigingen.

Premier Erdogan heeft de BDP nu uitgenodigd om te zetelen in een net opgerichte commissie die een nieuwe grondwet moet voorbereiden, wat gezien de huidige impasse een hoopvol teken is. Maar de contradictie blijft. Er wordt veel gepraat over meer democratie, maar dat klinkt niet erg overtuigend als er nog altijd mensen worden opgesloten omwille van het uiten van hun mening of omwille van hun politieke activiteiten. Het zou goed zijn moest onze minister van Buitenlandse Zaken ook eens naar de verzuchtingen van de Koerden luisteren vooraleer het conflict af te doen als een louter terroristisch probleem.

Ludo De Brabander is woordvoerder van Vrede vzw, co-auteur van ‘Als de NAVO de passie preekt’ (EPO, 2009) en redactielid van het tijdschrift ‘De Koerden’

F
E
E
D

B
A
C
K